[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 september 2006, 05/9417 (hierna: aangevallen uitspraak),
De Onderlinge waarborgmaatschappij Algemeen Ziekenfonds De Volharding u.a. (hierna: Azivo).
Datum uitspraak: 13 maart 2008
Namens appellant heeft mr. A.A. Vermeij, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Azivo heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2007. Namens appellant is verschenen mr. Vermeij, voornoemd, en namens Azivo is verschenen mr. J. Kunz, werkzaam bij Azivo.
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Ziekenfondswet (Zfw), zoals die luidde ten tijde hier van belang.
De Raad gaat daarbij uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant was ten tijde hier van belang verzekerd bij Azivo en heeft op 11 februari 2005 zijn partner [naam partner] als medeverzekerde aangemeld.
Bij besluit van 14 september 2005 heeft Azivo geweigerd een declaratie van € 1.849,30 te voldoen. Dit bedrag heeft betrekking op aan de partner van appellant op 26 december 2004 verleende medische hulp. Bij besluit van 21 november 2005 is het bezwaar tegen het besluit van 14 september 2005 ongegrond verklaard. Aan dat besluit heeft Azivo ten grondslag gelegd dat de inschrijving als medeverzekerde van de partner van appellant niet eerder dan 31 januari 2005 kan ingaan. Eerst op die datum is de partner van appellant in de GBA ingeschreven op het adres van appellant. Ter zitting van de rechtbank heeft Azivo daaraan toegevoegd dat de partner van appellant ten tijde van de medische behandeling geen rechtmatig verblijf had in Nederland.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten, het beroep gegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat Azivo eerst ter zitting de juiste onderbouwing heeft gegeven voor de gehandhaafde weigering de kosten van de medische behandeling te vergoeden. De rechtbank heeft voorts overwogen dat Azivo zich terecht op het standpunt stelt dat de partner van appellant op de datum van behandeling niet verzekerd was ingevolge de Zfw, om welke reden de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 21 november 2005 in stand blijven.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zijn partner ten tijde van de medische behandeling op grond van het bepaalde in artikel 8, onder i, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) rechtmatig in Nederland verbleef.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 2 Zfw zijn vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000, niet in Nederland verzekerd ingevolge de Zfw. In artikel 4, lid 18, Zfw is bepaald dat in afwijking van artikel 2 als medeverzekerde als bedoeld in dit artikel wordt aangemerkt, de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder f tot en met k, van de Vw 2000.
Artikel 8, onder i, Vw 2000 bepaalt dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan.
Artikel 12, eerste lid, Vw 2000 bepaalt dat het aan de vreemdeling (….) gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn is toegestaan in Nederland te verblijven (.…). Ingevolge het tweede lid van artikel 12 Vw 2000 bedraagt deze termijn ten hoogste zes maanden en kunnen voor bij algemene maatregel van bestuur te onderscheiden categorieën van vreemdelingen verschillende termijnen worden vastgesteld.
Uit artikel 3.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) volgt dat de vrije termen als bedoeld in artikel 12 van de Vw 2000 voor de partner van appellant acht dagen bedraagt.
De partner van appellant is op 15 december 2004 Nederland ingereisd. De hiervoor weergegeven bepalingen hebben, in onderlinge samenhang beoordeeld, tot gevolg dat zij ingevolge de voor haar geldende vrije termijn op 26 december 2004 niet rechtmatig in Nederland verbleef. Dat de partner zich op 16 december 2004 heeft gemeld bij de vreemdelingenpolitie en toen een afspraak heeft gemaakt voor 14 januari 2005 voor het aanvragen van een verblijfsvergunning, maakt dat niet anders. Ook in dat geval bedraagt de vrije termijn maximaal acht dagen en eerst na indiening van de aanvraag wordt rechtmatig in Nederland verbleven op grond van het bepaalde in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
Het beroep van appellant op het bepaalde in artikel 4.47 van het Vb 2000 slaagt evenmin. Die bepaling heeft betrekking op de termijn waarbinnen vreemdelingen zich moeten melden als zij naar Nederland komen voor een verblijf langer dan drie maanden en hoe die termijn moet worden berekend. Deze bepaling heeft geen invloed op de berekening van de vrije termijn als bedoeld in artikel 12 Vw 2000.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Voor een veroordeling in de proceskosten, zoals door Azivo verzocht, acht de Raad geen termen aanwezig.
Nu Azivo heeft berust in de aangevallen uitspraak, kan de Raad niet ingaan op de stelling van Azivo in het (aanvullend) verweerschrift dat de rechtbank ten onrechte een proceskostenveroordeling heeft uitgesproken.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermannals griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2008