ECLI:NL:CRVB:2008:BC6237

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2142 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake premie-differentiatie en ontvankelijkheid bezwaar in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij haar bezwaar tegen de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellante, vertegenwoordigd door haar belastingadviseurs, heeft in beroep aangevoerd dat het Uwv haar verzoek om herziening ten onrechte als een bezwaarschrift heeft aangemerkt. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 21 februari 2008 uitspraak gedaan in deze zaak.

De procedure begon met besluiten van het Uwv van 14 september 2000 tot 1 februari 2005, waarin de gedifferentieerde premie voor de WAO werd vastgesteld. Appellante diende op 9 september 2005 een bezwaarschrift in, maar het Uwv stelde dat dit niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. Appellante betoogde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij pas recentelijk een fout had ontdekt bij een interne controle. Het Uwv verwierp dit standpunt en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten. De Raad oordeelde dat appellante na ontvangst van de besluiten had kunnen controleren of deze juist waren en dat zij bij twijfel om nadere informatie had kunnen vragen. De Raad volgde appellante niet in haar stelling dat de rechtbank in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur had geoordeeld.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Schoemaker als voorzitter, en de leden G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier A. Badermann.

Uitspraak

07/2142 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante]
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 1 maart 2007, 06/114
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante hebben mr. H.J.S.M. Nuijten en mr. A.F.S. Rasink, belastingadviseurs bij Mazars Paardekooper Hoffman N.V. te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2008. Voor appellante is verschenen mr. Rasink, voornoemd. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluiten van 14 september 2000, 20 februari 2001, 12 februari 2002, 21 januari 2004 en 1 februari 2005 heeft het Uwv de door appellante verschuldigde, gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 (oud) van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vastgesteld voor onderscheidenlijk de jaren 2000, 2001, 2002, 2004 en 2005.
Bij brief van 9 september 2005 met als onderwerp “bezwaarschrift vaststelling premiepercentage gedifferentieerde WAO” heeft appellante het Uwv erop gewezen dat bij de hiervoor vermelde besluiten uit is gegaan van een foutief gemiddeld premieplichtig loon.
Het Uwv heeft van zijn kant appellante er bij brief van 4 oktober 2005 op gewezen dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is ingediend. Bij deze brief heeft het Uwv appellante verzocht hem te laten weten waarom het bezwaar te laat is ingediend.
Bij brief van 28 oktober 2005 heeft appellante het Uwv laten weten dat de in haar ogen onjuiste vaststelling onlangs is geconstateerd bij een interne controle. Nu het hier voorts een complexe materie betreft en zij veronderstelden dat het Uwv zijn besluiten op goede gronden had genomen, heeft appellante bij haar brief het standpunt ingenomen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Het Uwv heeft appellante hierin niet gevolgd. Bij besluit van 13 december 2005 heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
In beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar verzoek om herziening heeft aangemerkt als een bezwaarschrift en aldus voorbijgegaan is aan zijn wettelijke plicht op grond van artikel 11, vierde lid, van de toenmalige Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) om de premie vast te stellen op het juiste verschuldigde bedrag. In haar visie dient het algemene toetsingskader van de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht te wijken voor de bijzondere regeling in de CSV.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 13 december 2005 ongegrond verklaard. In haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en het Uwv als verweerder, heeft zij het volgende overwogen:
“6. Punt van geschil is of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres bij de overschrijding van de bezwaartermijnen in verzuim is geweest.
7. Boven de brief van 13 september 2005 van eiseres, gericht aan verweerder, waarin melding wordt gemaakt van fouten bij de vaststelling van het gedifferentieerde WAO-premiepercentage staat vermeld het woord "bezwaarschrift". Verweerder heeft bij brief van 4 oktober gevraagd naar de reden van de overschrijding van de bezwaartermijnen. Die vraag heeft eiseres beantwoord op 28 oktober 2005. Gezien de redactie van beide brieven is er geen aanleiding te veronderstellen dat eiseres een verzoek om herziening heeft ingediend. Verweerder is er terecht vanuit gegaan dat eiseres een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de eerder genoemde primaire besluiten.
8. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen verschoonbare termijnoverschrijding oplevert. De rechtbank vermag niet in te zien dat de berekening van het gedifferentieerde WAO-premiepercentage dermate ingewikkeld is dat (de accountant van) eiseres niet in staat zou zijn deze te controleren. In het bezwaarschrift wordt immers aangegeven dat een interne controle een foutieve vaststelling van premiepercentage aan het licht heeft gebracht. Voorts is het mogelijk binnen de bezwaartermijn een voorlopig bezwaarschrift in te dienen en daarbij uitstel te vragen voor het indienen van, de gronden, zodat - indien de zes weken van de bezwaartermijn ontoereikend zijn voor een controle van de berekening van het premiepercentage - ook na ommekomst van die zes weken nog gelegenheid is om het bezwaar nader te motiveren.
9. De stelling van eiseres dat de algemene bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7 van de Awb dienen te wijken voor de bijzondere bepalingen van de CSV is onjuist. De rechtbank kan zich verenigen met de opvatting van verweerder dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geen zelfstandige betekenis toekomt aan artikel 11, vierde lid, en artikel 13, derde lid, van de CSV.”"
In hoger beroep heeft appellante herhaald hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd en daaraan toegevoegd dat het oordeel van de rechtbank in strijd moet worden geacht met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel, nu ervan mag worden uitgegaan dat een bestuursorgaan in beginsel deugdelijke besluiten neemt.
De Raad volgt appellante hierin niet. Naar het oordeel van de Raad had appellante na ontvangst van de besluiten waartegen zij pas op 9 september 2005 een bezwaarschrift heeft ingediend, kunnen controleren of deze besluiten juist zijn en had zij bij twijfel om nadere informatie kunnen vragen, dan wel zekerheidshalve een bezwaarschrift kunnen indienen op, zoals de rechtbank heeft overwogen, nader aan te voeren gronden. De Raad tekent hierbij aan dat hij zich onthoudt van een oordeel over de juistheid van de stelling van appellante dat bij deze besluiten is uit gegaan van een verkeerde loonsom.
Nu de Raad zich ook overigens kan vinden in het oordeel waartoe de rechtbank is gekomen en in de door de rechtbank gebezigde overwegingen, volgt uit het vorenstaande dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel
en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid
van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.