ECLI:NL:CRVB:2008:BC6030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1908 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak over overtreding van de 5%-regeling ingevolge de Coördinatiewet Sociale Verzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 februari 2008 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door mr. A.J.T.J. Meuwissen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 februari 2007. De Raad heeft vastgesteld dat het geschil beoordeeld moet worden aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de relevante bepalingen die golden ten tijde van het geschil.

De Raad heeft overwogen dat appellante niet tijdig melding heeft gemaakt van een stijging van het verloonde bedrag met meer dan 5%, zoals vereist door de wet. De mededeling van de stijging had binnen drie maanden na de verhoging moeten plaatsvinden, maar appellante heeft dit niet gedaan. De Raad heeft ook de argumenten van appellante over recidive en de hoogte van de opgelegde boete beoordeeld. Het Uwv heeft aangetoond dat er sprake was van een overname met omzetting, waardoor de verplichtingen van de eenmanszaak op appellante zijn overgegaan. Dit leidde tot de conclusie dat er terecht sprake was van recidive.

De Raad heeft de hoogte van de boete onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar, met de griffier A. Badermann aanwezig.

Uitspraak

07/1908 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 februari 2007, 06/1911 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J.T.J. Meuwissen, advocaat te Maasbracht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek is ter behandeling aan de orde gesteld op 10 januari 2008, waar beide partijen, na voorafgaande mededeling, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Sedert 5 april 2004 zet appellante de activiteiten voort van de eenmanszaak van [bedrijfsnaam]. Bij brief van 5 mei 2004 heeft het Uwv appellante onder meer bevestigd dat appellante het personeel en de daarmee samenhangende verplichtingen heeft overgenomen.
Bij het inzenden van de jaaropgaven 2004 heeft het Uwv geconstateerd dat appellante de zogeheten 5%-regeling heeft overtreden. In verband daarmee is bij besluit van 13 december 2005 aan appellante een boete van € 700,-- opgelegd. Het bezwaar tegen dat besluit is bij besluit van 15 maart 2006 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspaak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Appellante heeft primair aangevoerd dat de mededeling van een stijging met meer dan 5% van het verloonde bedrag binnen drie maanden na de verhoging (in december 2004) en daarmee tijdig heeft plaatsgevonden.
Artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit vermeldt weliswaar dat de mededeling van een stijging met meer dan 5% van het verloonde bedrag dient te geschieden binnen drie maanden na de bedoelde verandering, maar in artikel 12, eerste lid, van het Loonadministratiebesluit is vermeld dat de jaaropgavekaarten in januari van het kalenderjaar, volgende op dat waarvoor zij gelden, moeten worden ingeleverd. Deze twee bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, kunnen tot geen andere conclusie leiden dan dat 31 januari 2005 de uiterste datum was waarop appellante, door middel van de jaaropgavekaarten, tijdig melding had kunnen maken van een stijging van de verloonde bedragen met meer dan 5%.
Ook artikel 4, vijfde lid, van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten CSV 2002 biedt steun voor deze opvatting. Daar is immers bepaald dat indiening van een jaarloonopgave uitsluitend als een melding wordt in het kader van de 5%-regeling wordt gezien als de relevante verhoging zich in de maand december heeft voorgedaan en de jaarloonopgave vóór 1 februari van het daaropvolgende jaar is ingediend.
Nu appellante uitsluitend via de jaaropgavekaarten mededeling van de bedoelde stijging heeft gedaan en deze kaarten niet vóór 1 februari 2005 heeft ingeleverd, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat appellante geen tijdige melding heeft gemaakt van de stijging van de in 2004 verloonde bedragen met meer dan 5%. De Raad merkt daarbij voorts op dat op geen enkele wijze is gebleken dat de stijging zich uitsluitend in december 2004 heeft voorgedaan, zodat ook om die reden niet kan worden geconcludeerd dat een tijdige melding heeft plaatsgevonden. De Raad verwijst in dat verband nog naar de bij de rechtbank ingediende aanvullende beroepsgronden, waarin staat vermeld dat de stijging van het verloonde bedrag zich met name in november en december 2004 heeft voorgedaan.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat er sprake is van recidive.
De Raad kan appellante ook daarin niet volgen. In het verweerschrift in hoger beroep heeft het Uwv, onderbouwd met bewijsstukken, uiteengezet dat er sprake is geweest van een overname met omzetting. Dit betekent dat alle rechten en verplichtingen van de eenmanszaak op appellante zijn overgegaan en dat appellante onder hetzelfde aansluitnummer als de eenmanszaak de activiteiten heeft voortgezet. Nu aan de eenmanszaak bij besluit van 2 december 2002, welk besluit is gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 4 maart 2003, een boete is opgelegd wegens overtreding van de 5%-regeling in 2001 is, wat de onderhavige boete betreft, terecht aangenomen dat er sprake is van recidive.
Wat de berekening van de boete betreft, onderschrijft de Raad hetgeen het Uwv in het verweerschrift in hoger beroep heeft aangevoerd. Gelet op de hoogte van de boete en de hoogte van het premienadeel, onderschrijft de Raad niet de stelling van appellante dat de hoogte van de boete in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2008
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
AR