ECLI:NL:CRVB:2008:BC5896

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-411 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
  • R.L. Rijnen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verstrekking van een trippelstoel op basis van de Ziekenfondswet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 november 2006, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van VGZ Zorgverzekeraar N.V. ongegrond werd verklaard. Dit besluit betrof de afwijzing van de aanvraag van appellante voor een nieuwe trippelstoel ter vervanging van een eerder verstrekte stoel. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 maart 2008 uitspraak gedaan in deze zaak.

Appellante had in 2004 een aanvraag ingediend bij VGZ voor een nieuwe trippelstoel, omdat haar oude stoel niet meer functioneerde. VGZ wees deze aanvraag af, met als argument dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden zoals gesteld in de Regeling hulpmiddelen 1996. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 7 februari 2008 werd appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl VGZ niet aanwezig was.

De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Ziekenfondswet (Zfw) en de daarop berustende regelgeving. De Raad concludeerde dat de Zfw een gesloten systeem van verstrekkingen kent, waarbij alleen aanspraak kan worden gemaakt op hulpmiddelen die expliciet in de regelgeving zijn opgenomen. De Raad oordeelde dat appellante niet voldeed aan de criteria voor het verkrijgen van een trippelstoel, zoals vastgelegd in artikel 26b van de Regeling. De eerdere toekenning van een trippelstoel door VGZ was op zich geen indicatie voor een nieuwe verstrekking.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

07/411 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante]
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 november 2006, 05/1652 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
VGZ Zorgverzekeraar N.V., gevestigd te Nijmegen, als rechtsopvolger van Stichting Ziekenfonds VGZ, (hierna: VGZ),
Datum uitspraak: 5 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
VGZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2008. Voor appellante is verschenen mr. M.J. van de Laar, advocaat te Eindhoven. VGZ heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in geding van belang zijnde feiten en de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier, wat de feiten betreft, met het volgende.
1.1. Bij besluit van 25 juni 2004 heeft VGZ de aanvraag van appellante om haar in het kader van de Ziekenfondswet (Zfw) een nieuwe trippelstoel te verstrekken ter vervanging van de door VGZ in 1997 aan haar toegekende trippelstoel afgewezen.
1.2. Bij besluit van 28 april 2005 heeft VGZ het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 juni 2004, overeenkomstig het advies van het College voor zorgverzekeringen van 4 april 2005, ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante niet voldoet aan de in de Regeling hulpmiddelen 1996 (hierna: Regeling) gestelde voorwaarden, omdat zij zich niet uitsluitend zittend hoeft te verplaatsen en zij evenmin is aangewezen op een looprek of rollator, omdat zij meestal zonder steun en soms met een wandelstok loopt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 28 april 2005 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij heeft zij aangevoerd dat zij in aanmerking komt voor een trippelstoel, omdat haar oude trippelstoel niet meer functioneert en zij zich slechts moeizaam in haar woning kan voortbewegen en ook niet gedurende 10 tot 20 minuten kan staan. Zij heeft ter ondersteuning van haar beroep een tweetal brieven van een revalidatie-arts van revalidatiecentrum Blixembosch overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met ingang van 1 januari 2006 is de Zfw ingetrokken en is de Zorgverzekeringswet in werking getreden. Ingevolge artikel 2.1.2, eerste lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet blijft ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen welke bij of krachtens de Zfw zijn ontstaan voor het tijdstip van intrekking van die wet, dan wel na dat tijdstip zijn ontstaan ter zake van de afwikkeling van die wet, het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaand aan dat tijdstip, behoudens voor zover terzake in de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet afwijkende regels zijn gesteld. Gelet op het voorgaande moet het besluit van 28 april 2005 worden beoordeeld aan de hand van de Zfw en de daarop berustende bepalingen.
4.2. Tussen partijen is in geschil of appellante op grond van het bepaalde bij of krachtens de Zfw aanspraak heeft op verstrekking van een trippelstoel.
4.3. Volgens vaste rechtspraak behelzen de Zfw en de daarop berustende regelingen een gesloten systeem van de ten laste van de in deze wet geregelde verzekering komende verstrekkingen, in die zin dat in beginsel op geen andere verstrekkingen aanspraak bestaat dan in deze regelgeving is bepaald. Ten aanzien van hulpmiddelen stelt de Raad verder vast dat aan dit gesloten systeem vorm en inhoud is gegeven door het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van het Verstrekkingenbesluit en de daarop berustende Regeling, waarin een limitatieve en nauw omschreven opsomming van hulpmiddelen is gegeven en de gevallen waarin daarop - al dan niet - aanspraak bestaat.
4.4. Ingevolge artikel 26b van de Regeling bestaat aanspraak op een trippelstoel indien de verzekerde langdurig daarop is aangewezen én de verzekerde zich binnenshuis alleen zittend kan verplaatsen en niet beschikt over een in het huis bruikbare rolstoel of indien de verzekerde aanspraak kan maken op een looprek of een rollator, maar dit niet kan gebruiken vanwege een gestoorde hand- of armfunctie of zich niet zonder gebruik van de handen staande kan houden.
4.5. De Raad stelt voorop dat het feit dat in het verleden wel een trippelstoel door VGZ is toegekend, op zich zelf genomen nog niet betekent dat er een indicatie zal zijn voor vervanging van deze stoel, indien deze versleten is. Daarvoor is de situatie in het tijdvak tussen de nieuwe aanvraag en de besluitvorming van VGZ daarover van belang.
4.6. Gelet op alle ter beschikking staande gegevens, is de Raad, evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak met de strekking waarvan de Raad zich verenigt, tot het oordeel gekomen dat VGZ bij het besluit van 28 april 2005 terecht de aanvraag van appellante voor een trippelstoel heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan de in artikel 26b van de Regeling opgenomen criteria. Uit de brieven van de revalidatie-arts van revalidatiecentrum Blixembosch kan de Raad niet afleiden dat de resultaten van het onderzoek van VGZ onjuist zijn. De revalidatie-arts W.M.G.C. Hitters van dit revalidatiecentrum geeft in zijn brief van 13 juni 2006 aan dat appellante dagelijks 3 à 4 keer 15 minuten in traag tempo loopt en dat zij behoudens hulp bij zwaar huishoudelijk werk geheel zelfstandig functioneert. De Raad concludeert uit de gedingstukken dat appellante kleine afstanden, zo nodig ondersteund met een wandelstok, kan lopen. Daarmee voldoet ze niet aan de in artikel 26b van de Regeling gestelde voorwaarden.
4.7. Het ter zitting door de gemachtigde van appellante gedane beroep op de in haar ogen schrijnende situatie van appellante leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Gelet op het onder 4.3 genoemde gesloten wettelijke verstrekkingensysteem is er geen ruimte om in weerwil van het ontbreken van een indicatie als bedoeld in artikel 26b van de Regeling een trippelstoel te verstrekken.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.9. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op
5 maart 2008.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.
(get.) R.L. Rijnen.