06/2003 ALGEM
06/2004 ALGEM
op de hoger beroepen van:
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2006, 03/3293 en 04/3481 (hierna: aangevallen uitspraken),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
J. de Jong en mr. K.F. Tiesinga, werkzaam bij Deloitte Belastingadviseurs B.V. te Amsterdam, zijn namens appellante in hoger beroep gekomen.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2007. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.O.R. van Esveld, werkzaam bij Deloitte Belastingadviseurs B.V. te Amsterdam. Zoals aangekondigd heeft het Uwv zich niet laten vertegenwoordigen.
Het Uwv heeft bij appellante in 2002 een looncontrole gehouden, waarvan rapport is opgemaakt op 2 december 2002. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV appellante correctienota’s, gedateerd 18 december 2002, doen toekomen over de jaren 1997 tot en met 2002. Bij deze nota’s zijn onder meer premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten nageheven over door appellante verrichte betalingen aan haar directeur G.J.M. [V.] en over aan een aantal personeelsleden verstrekte verhuiskostenvergoedingen. Ten aanzien van G.J.M. [V.] heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat hij voor appellante werkzaam is in een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding.
Het Uwv heeft appellante tevens boetenota’s doen toekomen over de jaren 1998 tot en met 2001. Deze nota’s zijn gedateerd 28 januari 2003.
Bij bezwaarschrift van 7 maart 2003 heeft appellante tegen de correctie- en boetenota’s bezwaar gemaakt.
In haar aanvullend bezwaarschrift van 19 maart 2003 heeft appellante verzocht om herziening van de correctienota’s voor het geval haar bezwaar tegen deze nota’s niet-ontvankelijk wordt verklaard, en voorzover deze nota’s betrekking hebben op de verzekeringsplicht van G.J.M. [V.] en de verhuiskostenvergoedingen.
Bij besluit van 6 juni 2003 heeft het Uwv het bezwaar tegen de correctienota’s niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift. Het bezwaar tegen de boetenota’s heeft het Uwv bij dit besluit ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 december 2003 heeft het Uwv het herzieningsverzoek van 19 maart 2003 afgewezen met betrekking tot de verzekeringsplicht van G.J.M. [V.]. Met betrekking tot de verhuiskostenvergoedingen heeft het Uwv het verzoek gehonoreerd.
Bij besluit van 14 juni 2004 heeft het Uwv het bezwaar van appelante tegen het besluit van 10 december 2003 in zoverre gegrond verklaard, dat G.J.M. [V.] geacht wordt verplicht verzekerd te zijn geweest van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. In dit besluit heeft het Uwv gemotiveerd uiteengezet waarom er in zijn visie sprake is geweest van een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding.
Bij de aangevallen uitspraak, 03/3293, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 juni 2003 ongegrond verklaard. Met betrekking tot de correctienota’s heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van een termijnoverschrijding, welke termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht. Met betrekking tot de boetenota’s heeft de rechtbank het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat er sprake is geweest van opzet en/of grove schuld.
Bij de aangevallen uitspraak, 04/3481, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 juni 2004 ongegrond verklaard. Bij deze uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat G.J.M. [V.] in een privaatrechtelijke dienstbetrekking voor appellante werkzaam is geweest, nu aan alle vereisten voor het aannemen van zodanige dienstbetrekking werd voldaan.
Appellante heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraken, voorzover betrekking hebbende op de boetenota’s en de verzekeringsplicht van G.J.M. [V.]. De niet-ontvankelijkverklaring door het Uwv is in hoger beroep niet meer in geschil.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot de aangevallen uitspraak, 04/3481, overweegt de Raad allereerst dat hij de rechtbank niet volgt in de wijze waarop zij het besluit van 14 juni 2004 heeft getoetst. Nu het hier betreft een weigering om terug te komen van een in rechte onaantastbaar besluit is er geen plaats voor een volle toetsing als door de rechtbank verricht. Een dergelijke wijze van toetsing verdraagt zich niet met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter uit te gaan van het oorspronkelijke besluit en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om op zijn oorspronkelijke standpunt terug te komen.
Naar appellante ook heeft erkend, zijn er in haar geval geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als evenbedoeld. Hiervan uitgaande kan naar het oordeel van de Raad niet worden staande gehouden dat het Uwv niet in redelijkheid tot zijn besluit van 14 juni 2004 heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak, 04/3481, zij het met wijziging van gronden, voor bevestiging in aanmerking komt.
Met betrekking tot de aangevallen uitspraak, 03/3293, volgt de Raad appellante niet in haar opvatting dat zij ten aanzien van de arbeidsverhouding met haar directeur een standpunt heeft ingenomen dat dermate verdedigbaar is dat zij redelijkerwijs kon menen juist te hebben gehandeld. De Raad volstaat met te verwijzen naar hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen, waarin de Raad zich kan vinden.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, 03/3293, voorzover aangevochten, eveneens voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraken, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uigesproken in het openbaar op 20 februari 2008.