ECLI:NL:CRVB:2008:BC5115

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5954 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de referteperiode en dagloonvaststelling bij doorlopend ziektegeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 augustus 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die als beveiligingsbeamte werkzaam was, had zich ziek gemeld op 7 juli 2004 en ontving ziekengeld dat was vastgesteld op € 34,27 per dag. Na bezwaar werd dit bedrag verhoogd tot € 91,96, maar appellant was van mening dat het dagloon onjuist was vastgesteld en dat er sprake was van een doorlopend ziektegeval dat al op 12 maart 2004 was begonnen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 februari 2008 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van een doorlopend ziektegeval. De Raad bevestigde de door het Uwv gehanteerde referteperiode van 13 weken en het vastgestelde dagloon. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om de referteperiode te verlengen naar 52 weken, zoals appellant had verzocht. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd kon worden en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van appellant om aannemelijk te maken dat hij tekort is gedaan bij de dagloonvaststelling. De Raad vond dat de beschikbare gegevens, zoals salarisstroken, geen aanknopingspunten boden voor de stelling dat het dagloon kennelijk onjuist was vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, A. Badermann.

Uitspraak

06/5954 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 augustus 2006, 05/4130 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 21 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is door mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2007. Namens appellant is verschenen mr. van Zundert, terwijl het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. E.B. Knollema, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was laatstelijk, tot zijn arbeidsovereenkomst per 1 oktober door de kantonrechter werd ontbonden, in dienstbetrekking als beveiligingsbeamte bij [werkgever]. Ter zake van zijn ziekmelding per 7 juli 2004 is hem bij besluit van 23 februari 2005 ziekengeld per 1 oktober 2004 ziekengeld toegekend van € 34,27 per dag.
Bezwaar tegen dit besluit het dagloon betreffend dat aan het ziekengeld ten grondslag ligt, is bij besluit van 15 november 2005 gegrond verklaard, in die zin dat het dagloon is verhoogd tot € 91,96.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, op de grond dat geen aanknopingspunten aanwezig zijn om de door het Uwv gehanteerde referteperiode van 13 weken te verplaatsen naar een periode die eerder ligt dan 8 juli 2004. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden voor verlenging van de referteperiode van 13 naar 52 weken, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Algemene dagloonregelen ZW.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat sprake is van een doorlopend ziektegeval dat op 12 maart 2004 is begonnen en dat reeds hieruit een hoger dagloon zou moeten voortvloeien op grond van door appellant in de 13 weken voor die datum genoten toeslagen op het vaste loon. Naar de stelling van appellant laten de verdiensten, waarvan met name de toeslagen in 2003, voorts zien dat het dagloon kennelijk onjuist is.
De Raad stelt voorop dat, anders dan de gemachtigde van appellant kennelijk meent, het op de weg van appellant ligt om op basis van door hem aangebrachte gegevens aannemelijk te maken dat, zoals hij in de grond betoogt, hij bij de dagloonvaststelling tekort is gedaan, omdat hij tengevolge van ziekte minder inkomsten in de vorm van toeslagen heeft genoten.
De Raad stelt vast dat van de kant van appellant op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een doorlopend ziektegeval vanaf maart 2004, zodat de Raad de door het Uwv gehanteerde referteperiode van 13 weken voor 8 juli 2004 en het bepaalde dagloon juist acht, in aanmerking genomen dat over de in die periode genoten inkomsten geen verschil van mening bestaat tussen partijen.
Voor verlenging van de referteperiode tot 52 weken ziet de Raad, evenals de rechtbank, geen enkele grond. De voorhanden salarisstroken van begin 2004 en het cumulatief verdiende loon 2003, zoals dat blijkt uit de laatste salarisstrook van 2003, bieden geen aanknopingspunten voor de stelling dat sprake zou zijn van een kennelijk onjuist dagloon
als bedoeld in eerder vermelde bepaling van de Algemene dagloonregelen ZW.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2008.
(get) R.C. Schoemaker
(get) A. Badermann
RG