ECLI:NL:CRVB:2008:BC5115
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- B.J. van der Net
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de referteperiode en dagloonvaststelling bij doorlopend ziektegeval
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 augustus 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die als beveiligingsbeamte werkzaam was, had zich ziek gemeld op 7 juli 2004 en ontving ziekengeld dat was vastgesteld op € 34,27 per dag. Na bezwaar werd dit bedrag verhoogd tot € 91,96, maar appellant was van mening dat het dagloon onjuist was vastgesteld en dat er sprake was van een doorlopend ziektegeval dat al op 12 maart 2004 was begonnen.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 februari 2008 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van een doorlopend ziektegeval. De Raad bevestigde de door het Uwv gehanteerde referteperiode van 13 weken en het vastgestelde dagloon. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om de referteperiode te verlengen naar 52 weken, zoals appellant had verzocht. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd kon worden en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van appellant om aannemelijk te maken dat hij tekort is gedaan bij de dagloonvaststelling. De Raad vond dat de beschikbare gegevens, zoals salarisstroken, geen aanknopingspunten boden voor de stelling dat het dagloon kennelijk onjuist was vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, A. Badermann.