ECLI:NL:CRVB:2008:BC3960

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6419 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van looncorrecties en premieplicht bij uitbetaling aan hostesses en stewards

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) correctienota's heeft opgelegd aan appellant, die een cateringbedrijf exploiteert op pendelbussen. De looncontrole, uitgevoerd door het Uwv, heeft geconstateerd dat er betalingen zijn verricht aan hostesses en stewards die niet in de loonadministratie zijn opgenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de regelgeving die gold ten tijde van de looncontrole, en heeft vastgesteld dat de betalingen aan de betrokken personen niet correct waren geregistreerd. Appellant heeft betoogd dat de correcties onterecht zijn, maar de Raad heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft gehandeld. De Raad heeft de argumenten van appellant met betrekking tot de verstrekking van maaltijden en de hoogte van de correcties verworpen. De Raad heeft vastgesteld dat er sprake is van loon in natura en dat de correcties door het Uwv onvoldoende gemotiveerd waren. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en het Uwv is veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn gemaakt voor rechtsbijstand. De Raad heeft bepaald dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

06/6419 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 oktober 2006, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 30 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H. van Seters, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 juni 2007 (met bijlagen) heeft het Uwv een vanwege de Raad gestelde vraag beantwoord.
Bij faxbericht van 17 september 2007 zijn de gronden van het hoger beroep nader aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2007.
Daartoe ambtshalve opgeroepen is voor appellant verschenen mr. van Seters, voornoemd. Daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen is voor het Uwv verschenen mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de regelgeving ten tijde hier van belang.
Appellant, handelend onder de naam [bedrijfsnaam], exploiteert een bedrijf, dat de catering verzorgt op pendelbussen.
Medio 2004 is er bij appellant vanwege het Uwv een looncontrole gehouden over de jaren 1999 tot en met 2003, waarvan rapport is opgemaakt op 12 november 2004. Daarbij zijn onder meer niet in de loonadministratie verrichte betalingen aan personen geconstateerd. Het betreft hier hostesses en stewards die een trolley huurden alsmede de zich daarin bevindende dranken en versnaperingen. Na afloop van een busreis dienden zij een huurprijs te voldoen van 75% van de “verkochte inventaris uit de trolley”. In het looncontrolerapport is hierover opgemerkt dat deze constructie feitelijk exact het omgekeerde inhield van de gebruikelijke beloning van 25% van de gerealiseerde omzet aan hostesses en stewards die wel in dienstbetrekking werkzaam zijn en op deze wijze werden verloond. Verder heeft de looninspecteur op basis van pendelrapporten geconstateerd dat betalingen zijn verricht aan een aantal personen waarvoor geen jaaropgaven waren ingezonden. Ook op dit punt zijn de premielonen gecorrigeerd. Voorts vermeldt het looncontrolerapport: “Personeel werkzaam op de pendels mag per pendel van drie dagen tot € 12,00 (verkoopwaarde) producten voor eigen gebruik consumeren zonder hiervoor te betalen. Per pendel is dit eigen gebruik voor 3 personen, zijnde de hostess en beide chauffeurs, geregistreerd. Van dit eigen gebruik is eenderde deel, omgerekend tegen inkoopwaarde, aangemerkt als zijnde in natura genoten inkomsten voor de hostesses en jaarlijks in één bedrag (lumpsum) tot het loon gerekend en, gebruteerd, gecorrigeerd.”
De looncontrole heeft ertoe geleid dat het Uwv bij besluiten van 17 februari 2005 appellant correctienota’s over de jaren 2000 tot 2003 heeft doen toekomen.
Bij besluit van 28 juni 2005 heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de correctienota’s ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Met betrekking tot de in het bestreden besluit en het beroepschrift met name genoemde werknemers heeft de rechtbank het volgende overwogen. Zoals reeds hiervoor is overwogen dient eiser aannemelijk te maken dat de door verweerder gehanteerde aannames c.q. schattingen onjuist zijn. Met betrekking tot de werknemers [T.], [K.] en [G.] heeft eiser slechts gesteld dat de bevindingen van de looninspecteur niet juist zijn. Daarmee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat deze bevindingen onjuist zouden zijn.
Met betrekking tot de werknemer [J.] heeft eiser op grond van de aangifte 2001 en de gecorrigeerde afrekening SV 2001, naar het oordeel van de rechtbank, aannemelijk gemaakt deze werknemer wel degelijk te hebben verloond.
Het vorenstaande betekent dat de correctienota voor het jaar 2001 als onjuist moet worden beschouwd.
Met betrekking tot de verhuurconstructie heeft de rechtbank het volgende overwogen. Ingevolge artikel 4 van de CSV, zoals dit artikel ten tijde hier van belang luidde, is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten.
Uit het looncontrolerapport blijkt dat ten aanzien van de personen die werkzaam waren op basis van een huurovereenkomst sprake was van eenzelfde wijze van beloning als voor de personen die wel in dienstbetrekking werkzaam waren en werden verloond. De personen werkzaam op basis van de verhuurconstructie dienden immers een huurprijs te voldoen ter hoogte van 75% van de verkochte inventaris uit de trolley terwijl de personen werkzaam in dienstbetrekking een beloning ontvingen van 25% van de gerealiseerde omzet. Feitelijk was er derhalve sprake van eenzelfde wijze van beloning.
Voorts blijkt uit de huurovereenkomst dat de kosten van onderhoud en herstel van de trolley ten laste van de verhuurder zijn en dat de huurder verplicht is de zich in de trolley bevindende goederen ter verkoop aan te bieden voor de prijzen zoals op de lijst vermeld. Uit het proces-verbaal d.d. 23 augustus 2004 blijkt dat eiser heeft verklaard dat het werken met huurovereenkomsten in de praktijk niet anders was dan het werken in loondienst. Aangezien er derhalve geen essentieel verschil bestaat in de wijze waarop de werkzaamheden worden verricht door het personeel dat (ook volgens de werkgever) in een dienstbetrekking werkzaam is en de personen die werken op basis van de verhuurconstructie, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van deze laatste personen sprake is van loon uit dienstbetrekking.
Met betrekking tot de aan de werknemers tijdens pendeldiensten verstrekte producten heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 8 van de CSV is in principe ook over loon in natura premie verschuldigd. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder k, van de CSV behoren niet tot het loon vergoedingen en verstrekkingen voorzover die geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, alsmede andere vergoedingen en andere verstrekkingen voorzover die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren. Op grond van het besluit van de Staatssecretaris van financiën d.d. 28 maart 2003 kunnen maaltijden met een zakelijk karakter van meer dan bijkomstig belang door de werkgever belastingvrij worden verstrekt. Het UWV heeft meegedeeld dat de inhoud van dit besluit ook van toepassing is voor de premieheffing werknemersverzekeringen. De rechtbank is op grond van de zich onder de gedingstukken bevindende inventarislijst, waaruit blijkt dat zich in de trolleys onder meer maaltijden, broodjes en hamburgers bevonden, van oordeel dat het aannemelijk moet worden geacht dat de werknemers op de pendelbussen niet alleen versnaperingen en drankjes mochten gebruiken (tot een bepaald bedrag) maar ook maaltijden.
De rechtbank is van oordeel dat deze maaltijden op grond van voormeld besluit van de Staatssecretaris van Financiën niet tot het (premie)loon behoren.
Dit betekent dat verweerders correctienota voor het jaar 2003 als onjuist moet worden beschouwd.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat aan het hieraan voorafgaande besluit van de Staatssecretaris van 13 februari 2001 geen rechten kunnen worden ontleend ten opzichte van verweerder, aangezien verweerder dan wel zijn rechtsvoorganger dit besluit niet van overeenkomstige toepassing heeft verklaard voor de premieheffing.
Met betrekking tot het door de gemachtigde van eiser overgelegde rapport van de belastingdienst van 27 januari 2006 heeft de rechtbank het volgende overwogen. Het rapport heeft betrekking op de jaren 2001 tot en met 2004 en de reikwijdte van het onderzoek betreft "Algemene risico's". De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de stelling van eiser dat uit voormeld rapport zou blijken dat ten tijde hier van belang juist zou zijn verloond moet worden verworpen.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser -gedeeltelijk- voor de jaren 2001 en 2003 voor gegrond moet worden gehouden.”
Appellant heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot de door de looninspecteur geconstateerde betalingen aan de drie in de aangevallen uitspraak genoemde personen overweegt de Raad dat het Uwv bij zijn in rubriek I vermelde brief van 28 juni 2007 heeft gewezen op het daarbij gevoegde proces-verbaal van verhoor van appellant van 23 augustus 2004. Appellant heeft verklaard dat [K.] en [G.] voor hem hebben gewerkt in 2001, onderscheidenlijk 2002, zij het dat zij geen loon uitbetaald hebben gekregen omdat zij bepaalde papieren niet wensten te ondertekenen. Dat het loon niet tot uitbetaling is gekomen, betekent naar het oordeel van de Raad niet dat appellant hierover geen premies had behoren af te dragen. De Raad wijst hierbij op het bepaalde in artikel 5 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). Met betrekking tot [T.] acht de Raad met de rechtbank geen grond aanwezig om de constatering van de looninspecteur voor onjuist te houden.
Met betrekking tot de personen die op basis van de verhuurconstructie werkzaam waren, heeft de Raad in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank hierover.
Met betrekking tot de correcties inzake loon in natura heeft appellant gesteld dat het hier de verstrekking van maaltijden betreft, welke verstrekking valt onder artikel 6, eerste lid, onder k, van de CSV. Tevens heeft hij de hoogte van de correcties bestreden. Naar zijn mening had moeten worden uitgegaan van een bedrag van € 1,25 inkoopwaarde, welk bedrag vermenigvuldigd had moeten worden met het aantal pendels.
Anders dan de rechtbank, volgt de Raad appellant niet in zijn stelling dat het hier betreft de verstrekking van maaltijden. De wijze waarop appellant de hoogte van de correcties heeft bestreden duidt hier niet op. Immers, indien het zou gaan om de verstrekking van maaltijden, welke verstrekking niet kan worden begrepen onder een verstrekking als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder k, van de CSV - kosten van drank en voeding strekken in het algemeen tot bevrediging van persoonlijke behoeften en behoren daarmee tot de sfeer van de inkomensbesteding -, dienden in de nog aan de orde zijnde premiejaren de op artikel 8 van de CSV gebaseerde Waarderingsregelen 2000, 2001 en 2002 toegepast te worden. Voorts heeft appellant niet aangegeven om hoeveel maaltijden het gaat per pendelreis. De Raad houdt het er dan ook voor dat, zoals de looninspecteur heeft geconstateerd, het personeel tot een bepaald bedrag producten voor eigen gebruik mocht consumeren. Er is derhalve sprake van loon in natura in de zin van artikel 8 van de CSV.
Het vorenstaande neemt evenwel niet weg dat het gestelde van appellant omtrent de hoogte van de correcties door het Uwv onvoldoende is weerlegd. In het bijzonder maakt het looncontrolerapport niet inzichtelijk hoe de correcties zijn berekend. Hier komt bij dat evenmin is aangegeven waarop de toegepaste brutering is gebaseerd. De Raad wijst er hierbij op dat artikel 8 van de CSV bepaalt dat niet in geld genoten loon in aanmerking wordt genomen naar de waarde welke daaraan in het economisch verkeer kan worden toegekend. De Raad is derhalve van oordeel dat het besluit van het Uwv op dit punt een voldoende daadkrachtige motivering ontbeert en in zoverre niet in stand kan blijven. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, evenmin in stand kan blijven.
De Raad acht tot slot termen aanwezig het Uwv te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten, welke kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep ook voor het overige gegrond;
Vernietigt het besluit van 28 juni 2005 ook voor wat betreft de correctienota’s over 2000 en 2002;
Bepaalt dat het Uwv met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van appellant neemt;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en K. Zeilemaker als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A. Badermann.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending
beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
RB