Bij de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Met betrekking tot de in het bestreden besluit en het beroepschrift met name genoemde werknemers heeft de rechtbank het volgende overwogen. Zoals reeds hiervoor is overwogen dient eiser aannemelijk te maken dat de door verweerder gehanteerde aannames c.q. schattingen onjuist zijn. Met betrekking tot de werknemers [T.], [K.] en [G.] heeft eiser slechts gesteld dat de bevindingen van de looninspecteur niet juist zijn. Daarmee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat deze bevindingen onjuist zouden zijn.
Met betrekking tot de werknemer [J.] heeft eiser op grond van de aangifte 2001 en de gecorrigeerde afrekening SV 2001, naar het oordeel van de rechtbank, aannemelijk gemaakt deze werknemer wel degelijk te hebben verloond.
Het vorenstaande betekent dat de correctienota voor het jaar 2001 als onjuist moet worden beschouwd.
Met betrekking tot de verhuurconstructie heeft de rechtbank het volgende overwogen. Ingevolge artikel 4 van de CSV, zoals dit artikel ten tijde hier van belang luidde, is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten.
Uit het looncontrolerapport blijkt dat ten aanzien van de personen die werkzaam waren op basis van een huurovereenkomst sprake was van eenzelfde wijze van beloning als voor de personen die wel in dienstbetrekking werkzaam waren en werden verloond. De personen werkzaam op basis van de verhuurconstructie dienden immers een huurprijs te voldoen ter hoogte van 75% van de verkochte inventaris uit de trolley terwijl de personen werkzaam in dienstbetrekking een beloning ontvingen van 25% van de gerealiseerde omzet. Feitelijk was er derhalve sprake van eenzelfde wijze van beloning.
Voorts blijkt uit de huurovereenkomst dat de kosten van onderhoud en herstel van de trolley ten laste van de verhuurder zijn en dat de huurder verplicht is de zich in de trolley bevindende goederen ter verkoop aan te bieden voor de prijzen zoals op de lijst vermeld. Uit het proces-verbaal d.d. 23 augustus 2004 blijkt dat eiser heeft verklaard dat het werken met huurovereenkomsten in de praktijk niet anders was dan het werken in loondienst. Aangezien er derhalve geen essentieel verschil bestaat in de wijze waarop de werkzaamheden worden verricht door het personeel dat (ook volgens de werkgever) in een dienstbetrekking werkzaam is en de personen die werken op basis van de verhuurconstructie, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van deze laatste personen sprake is van loon uit dienstbetrekking.
Met betrekking tot de aan de werknemers tijdens pendeldiensten verstrekte producten heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 8 van de CSV is in principe ook over loon in natura premie verschuldigd. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder k, van de CSV behoren niet tot het loon vergoedingen en verstrekkingen voorzover die geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, alsmede andere vergoedingen en andere verstrekkingen voorzover die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren. Op grond van het besluit van de Staatssecretaris van financiën d.d. 28 maart 2003 kunnen maaltijden met een zakelijk karakter van meer dan bijkomstig belang door de werkgever belastingvrij worden verstrekt. Het UWV heeft meegedeeld dat de inhoud van dit besluit ook van toepassing is voor de premieheffing werknemersverzekeringen. De rechtbank is op grond van de zich onder de gedingstukken bevindende inventarislijst, waaruit blijkt dat zich in de trolleys onder meer maaltijden, broodjes en hamburgers bevonden, van oordeel dat het aannemelijk moet worden geacht dat de werknemers op de pendelbussen niet alleen versnaperingen en drankjes mochten gebruiken (tot een bepaald bedrag) maar ook maaltijden.
De rechtbank is van oordeel dat deze maaltijden op grond van voormeld besluit van de Staatssecretaris van Financiën niet tot het (premie)loon behoren.
Dit betekent dat verweerders correctienota voor het jaar 2003 als onjuist moet worden beschouwd.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat aan het hieraan voorafgaande besluit van de Staatssecretaris van 13 februari 2001 geen rechten kunnen worden ontleend ten opzichte van verweerder, aangezien verweerder dan wel zijn rechtsvoorganger dit besluit niet van overeenkomstige toepassing heeft verklaard voor de premieheffing.
Met betrekking tot het door de gemachtigde van eiser overgelegde rapport van de belastingdienst van 27 januari 2006 heeft de rechtbank het volgende overwogen. Het rapport heeft betrekking op de jaren 2001 tot en met 2004 en de reikwijdte van het onderzoek betreft "Algemene risico's". De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de stelling van eiser dat uit voormeld rapport zou blijken dat ten tijde hier van belang juist zou zijn verloond moet worden verworpen.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser -gedeeltelijk- voor de jaren 2001 en 2003 voor gegrond moet worden gehouden.”