ECLI:NL:CRVB:2008:BC3897

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-662 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag tot herziening van WW-uitkering zonder nieuw gebleken feiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 november 2006, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant had op 5 oktober 2005 verzocht om herziening van zijn WW-dagloon, maar dit verzoek werd afgewezen door het Uwv. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep beoordeelt het geschil aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen die golden ten tijde van de aanvraag.

De Raad overweegt dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die de herziening van het dagloon rechtvaardigen. Het feit dat het Uwv in het verleden het dagloon onjuist heeft vastgesteld, wordt niet als nieuw feit aangemerkt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 januari 2008. De Raad benadrukt dat bij verzoeken om herziening van besluiten nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden vermeld, anders kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen. Dit is in lijn met eerdere jurisprudentie van de Raad.

Uitspraak

07/662 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 november 2006, 06/1485 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 24 januari 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M.A.M.N. van der Meulen, werkzaam bij de juridische dienst van de Hout- en Bouwbond CNV te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven om de behandeling van het hoger beroep ter zitting achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
In verschillende onderdelen van de sector Bouwnijverheid is in de jaren 1998 tot 2002 het vroegpensioen ingevoerd. Anders dan bij de premie voor een regeling voor vervroegde uittreding, behoort het werknemersdeel in de premie voor een vroegpensioenregeling tot het dagloon voor de WW. Eerst in 2004 is het Uwv gebleken dat in de werkinstructies van de toenmalige uitvoeringsinstelling Bouwnijverheid niet afzonderlijk werd ingegaan op de vroegpensioenpremie. Dit heeft ertoe geleid dat in een aantal gevallen het dagloon ingevolge de WW te laag is vastgesteld. Vanaf 1 december 2004 is de werkinstructie aangepast.
Het Uwv heeft besloten verzoeken om herziening van het dagloon die in verband met het voorgaande worden ingediend, alleen bij nog lopende uitkeringen te honoreren en wel vanaf de datum van het verzoek. Naar het verleden toe zullen geen uitkeringen worden herzien, omdat de in het verleden gemaakte fout bij de dagloonvaststelling niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden beschouwd.
Appellant was werkzaam in de sector Bouwnijverheid en het Uwv heeft aan hem bij besluit van 9 januari 2002 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Bij hetzelfde besluit heeft het Uwv het voor appellant geldende dagloon vastgesteld.
Bij besluit van 21 januari 2003 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 9 december 2002 doen herleven. Bij besluit van 6 maart 2003 is het dagloon vastgesteld op € 127,16. In voornoemde besluiten heeft appellant berust. Ingaande 10 maart 2003 is het recht op WW-uitkering beëindigd.
Op 5 oktober 2005 heeft appellant verzocht om herziening van het dagloon. Bij besluit van 6 oktober 2005 is dit verzoek afgewezen, welke afwijzing bij besluit op bezwaar van 9 februari 2006 is gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt als volgt.
In geschil is het antwoord op de vraag of de rechtbank terecht de weigering van het Uwv om het WW-dagloon met terugwerkende kracht te verhogen in stand heeft gelaten.
Ingevolge de jurisprudentie van de Raad (zie onder meer CRvB 6 november 2003, JB 2004/29) mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
De (kennelijke) onjuistheid van het oorspronkelijke besluit speelt op zichzelf geen beslissende rol (CRvB 4 december 2003, JB 2004/32).
In gevallen als het onderhavige, waarin een duuraanspraak in het geding is, is het echter aangewezen bij de toetsing een onderscheid te maken tussen het verleden en de toekomst (CRvB 24 december 2003, RSV 2004/90). Wat betreft de periode voorafgaande aan de nieuwe aanvraag, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Wat betreft de periode daarna zal het in beginsel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop ook het bestuursorgaan aanspraak kan maken, is immers voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden.
Met het Uwv en de rechtbank acht de Raad geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin aanwezig. Het feit dat is gebleken dat het Uwv het dagloon in het verleden onjuist heeft vastgesteld, kan niet als zodanig worden aangemerkt.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.E. Lysen.
RB2301