ECLI:NL:CRVB:2008:BC1818
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- M. Lochs
- Rechtspraak.nl
Recht op studiefinanciering en het vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep tegen een besluit van de IB-Groep ongegrond werd verklaard. Appellant ontving van 1 oktober 1996 tot 1 september 1997 studiefinanciering voor een opleiding aan de Hogeschool Eindhoven en kreeg opnieuw studiefinanciering toegekend vanaf 1 september 2005 voor een studie aan de Hogeschool Utrecht. Echter, bij besluit van 26 januari 2006 werd appellant meegedeeld dat hij vanaf 1 oktober 2006 geen recht meer had op studiefinanciering, wat leidde tot de onderhavige procedure.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de IB-Groep voldoende onderbouwing heeft gegeven voor het bestreden besluit. De Raad oordeelt dat appellant op basis van artikel 2.13 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) geen aanspraak heeft op studiefinanciering per 1 oktober 2006. De kern van het geschil betreft de vraag of de IB-Groep het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door appellant te laten geloven dat hij recht zou hebben op studiefinanciering na deze datum.
Appellant heeft aangevoerd dat hij tijdens telefonische contacten met medewerkers van de IB-Groep, waaronder mevrouw I. Bogers, informatie heeft ontvangen die hem deed geloven dat hij recht had op studiefinanciering. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende heeft aangetoond dat er concrete toezeggingen zijn gedaan die zijn verwachtingen konden wekken. De Raad concludeert dat het hoger beroep geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.