ECLI:NL:CRVB:2008:BC1676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1607 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
  • A.H. Polderman-Eelderink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en ANW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2006. Appellant had verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had dit verzoek afgewezen, omdat appellant zijn aanvraag niet binnen één jaar na het einde van zijn verplichte verzekering had ingediend. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft het procesverloop besproken, waarbij appellant niet aanwezig was op de zitting, terwijl de Svb werd vertegenwoordigd door mr. H.S. van Zanten. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd, waarin werd gesteld dat de gewezen verzekerde zich vrijwillig kan verzekeren, mits dit binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering gebeurt. Appellant had aangevoerd dat hij niet tijdig kon aanmelden voor de vrijwillige verzekering omdat hij geen informatie had ontvangen over deze mogelijkheid. De Raad oordeelde echter dat de Svb niet verplicht was om appellant te attenderen op de mogelijkheid van vrijwillige verzekering.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet kon slagen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor vrijwillige verzekering en de verantwoordelijkheden van de Svb in dit proces.

Uitspraak

06/1607 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2006, 05/453 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 10 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2007. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.S. van Zanten.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 10 september 2004 heeft de Svb appellants verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW) afgewezen onder overweging dat appellant zijn aanvraag niet binnen één jaar na het einde van zijn verplichte verzekering heeft ingediend. Bij besluit van 27 december 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het besluit van
10 september 2004 na bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen (waarbij voor eiser moet worden gelezen appellant en voor verweerder de SVB):
“ (…)Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de AOW kan de gewezen verzekerde van 15 jaar of ouder zich, zolang hij de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, vrijwillig verzekeren over een periode van maximaal tien jaar, met ingang van de dag na de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd. De eerste zin is alleen van toepassing indien de gewezen verzekerde direct voorafgaande aan de periode van vrijwillige verzekering ten minste een jaar verplicht verzekerd is geweest.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de AOW is de gewezen verzekerde die van de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 35, eerste lid, gebruik wil maken, verplicht uiterlijk een jaar na de dag, waarop de verplichte verzekering is geëindigd, een aanvraag daartoe in te dienen bij de Sociale verzekeringsbank.
De artikelen 63a en 63b van de Anw bevatten een soortgelijke bepaling ten aanzien van de vrijwillige verzekering ingevolge de Anw.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers aanmelding voor de vrijwillige verzekering op grond van de AOW/Anw van 25 mei 2004 dateert.
De rechtbank overweegt dat eiser in de periode van 25 mei 2003 tot 25 mei 2004 niet verplicht verzekerd was op grond van de AOW en de Anw nu hij
- naar eigen zeggen - op 15 september 2001 uit Nederland is vertrokken. Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering en derhalve niet bevoegd is hieraan deel te nemen (…)”
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat hij via zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO) verplicht verzekerd was. Omdat hij geen informatie heeft ontvangen over de mogelijkheid van vrijwillige verzekering heeft hij zich niet tijdig kunnen aanmelden.
De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen en komt op grond van deze overwegingen tot hetzelfde oordeel als de rechtbank. De Raad voegt daaraan nog toe dat op de Svb geen rechtsplicht rust om personen zoals appellant, wier verplichte verzekering op grond van de WAO is geëindigd, op de mogelijkheid van vrijwillige verzekering te attenderen.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
A. H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2008.
(get.) H.J. Simon.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
IJ151107