ECLI:NL:CRVB:2008:BC1659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3804 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WIA door Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 8 juni 2007 het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 23 oktober 2006 geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen, en verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Appellant stelde dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, wat hem verhinderde om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van het bezwaar en dat hij maatregelen had moeten treffen om zijn belangen te laten behartigen door iemand die de taal wel beheerst.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot dezelfde conclusie als de rechtbank. De Raad stelde vast dat het bezwaarschrift buiten de geldende bezwaartermijn van zes weken was ingediend en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat appellant niet in verzuim was geweest, maar dat de omstandigheden niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees een proceskostenveroordeling af.

De uitspraak werd gedaan door M.C.M. van Laar, in tegenwoordigheid van P. van der Wal, op 9 januari 2008. De Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van het bezwaar bij appellant lag, ongeacht zijn beheersing van de Nederlandse taal.

Uitspraak

07/3804 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 juni 2007, 07/515 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 14 november 2007, waar partijen - het Uwv met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 23 oktober 2006 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 25 september 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 december 2007 (lees: 5 december 2006) bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is blijkens poststempel op 5 januari 2007 per post verzonden en is op 8 januari 2007 door het Uwv ontvangen. In het bezwaarschrift is onder meer het volgende vermeld:
“Uw beslissing heb ik op 23 oktober 2006 ontvangen. Ik heb de brief niet goed kunnen begrijpen omdat mijn nederlands niet goed genoeg is. Deze week sprak ik met mijn AGENS consulent en hij maakte mij er op attent dat ik een bezwaar moet schrijven als ik het niet eens ben met uw beslissing.”
Bij besluit van 12 januari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij is aangegeven dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en dat een minder goede beheersing van de Nederlandse taal geen reden is om de te late indiening van het bezwaar te excuseren. Voorts is aangegeven dat niet is gebleken van andere bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan appellant niet in de gelegenheid was om tijdig bezwaar te maken.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat appellant de Nederlandse taal onvoldoende beheerst niet kan leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Volgens de rechtbank had het op de weg van appellant gelegen om binnen een redelijke termijn maatregelen te treffen om zijn belangen door een ander te laten behartigen, bijvoorbeeld de echtgenote van appellant, die de Nederlandse taal wel beheerst. De gevolgen van het nalaten hiervan dienen naar het oordeel van de rechtbank voor risico van appellant te blijven.
In hoger beroep heeft appellant, evenals in eerste aanleg, naar voren gebracht dat hij niet binnen de termijn bezwaar kon maken, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Hierbij heeft appellant erop gewezen dat op het moment dat hij zijn echtgenote het besluit van 23 oktober 2006 liet lezen, de bezwaartermijn reeds was verstreken.
De Raad stelt vast dat, zoals tussen partijen niet in geschil is, het bezwaarschrift tegen het besluit van 23 oktober 2006 buiten de geldende bezwaartermijn van zes weken is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend bezwaarschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Evenals de rechtbank is de Raad tot de conclusie gekomen dat in dit geval geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De Raad kan zich verenigen met de door de rechtbank aan de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht. De Raad verwijst hierbij mede naar zijn uitspraken van 4 juli 2006, LJN: AY3546 en 22 september 2006, LJN: AY8819.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2008.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) P. van der Wal.
MR