ECLI:NL:CRVB:2008:BC1307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/7107 WAO en 06/638 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad inzake WAO-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 november 2005, waarin het beroep van appellante gegrond werd verklaard en het bestreden besluit van het Uwv werd vernietigd. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de weigering van een WAO-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 januari 2008 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 9 november 2007 was appellante aanwezig met haar gemachtigde, mr. A.R. van der Veen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Kuilenburg.

De Raad oordeelt dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies van telefoniste/receptioniste, samensteller van metaalproducten en confectienaaister geschikt zijn voor appellante. Het belastbaarheidspatroon geeft aan dat appellante beperkt is in het werken onder tijdsdruk, maar de functies die aan haar zijn voorgelegd, zijn niet als al te stresserend beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies, en dat het beroep van appellante niet slaagt.

De Raad verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en het beroep ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 januari 2008.

Uitspraak

05/7107 WAO en 06/638 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 november 2005, 04/1540 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.R. van der Veen, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2007. Appellante is verschenen in tegenwoordigheid van haar gemachtigde, mr. Van der Veen voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Kuilenburg.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 29 oktober 2004 (hierna: bestreden besluit I) heeft het Uwv, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 24 maart 2004, het bezwaar van appellante tegen het besluit tot weigering van een WAO-uitkering in aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken gegrond verklaard en besloten tot toekenning aan appellante van een WAO-uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45% per
26 oktober 2000.
De rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) heeft bij de aangevallen uitspraak het hiertegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit I vernietigd met bepalingen over proceskosten en griffierecht.
Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad.
Hangende het hoger beroep heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, gedateerd 25 januari 2006 (hierna: bestreden besluit II). Bij dit besluit is het bezwaar van appellante wederom gegrond verklaard en is aan appellante per 26 oktober 2000 een WAO-uitkering toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
Aangezien in het kader van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de grieven van appellante tegen de aangevallen uitspraak ten volle aan bod komen bij de behandeling van het beroep dat zij heeft of wordt geacht te hebben ingesteld tegen het bestreden besluit II, heeft zij naar het oordeel van de Raad geen procesbelang meer bij behandeling van het hoger beroep. De Raad zal het hoger beroep dan ook
niet-ontvankelijk verklaren.
Wat betreft het beroep tegen het bestreden besluit II overweegt de Raad het volgende.
In zake de medische beoordeling is de Raad met de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek. De stelling van appellante dat haar beperkingen ernstiger zijn dan aangenomen door het Uwv en dat zij niet in staat is om fulltime te werken tengevolge van de artroseklachten acht de Raad onvoldoende onderbouwd. Behandelend internist dr. J.K. Boeijinga heeft op een briefje, gedateerd 16 augustus 2000, weliswaar aangegeven dat appellante op strikt medische gronden maximaal 3 dagen per week kan werken, doch heeft dit standpunt niet onderbouwd. In zijn brief van 16 maart 2002 schrijft hij vervolgens dat hij de maximale werk-inzetbaarheid stelt op 4 dagdelen per week, wederom zonder enige motivering. Gelet op de overige in het dossier aanwezige medische informatie, met name het expertise-rapport van revalidatie-arts W.C.G. Blanken van 2 augustus 2004, ziet de Raad geen aanleiding tot twijfel aan het door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheidspatroon, waarin geen beperking is opgenomen ten aanzien van het arbeidspatroon. De brief van behandelend reumatoloog Ph.A.van Pelt van 9 maart 2005 geeft de Raad evenmin aanleiding tot twijfel aan het belastbaarheidspatroon, nu deze informatie niet ziet op de medische situatie van appellante op de datum in geding
(26 oktober 2000). Wat betreft de gestelde beperkingen ten aanzien van hand- en vingergebruik is de Raad van oordeel dat uit de brief van behandelend neuroloog
C. Jonker van 4 september 2003 niet blijkt dat appellante zodanige of dergelijke klachten reeds ondervond op de datum in geding; bovendien heeft hij voor de klachten geen medische oorzaak aangewezen. Ook overigens ziet de Raad geen aanleiding tot twijfel aan het vastgestelde belastbaarheidspatroon.
Wat betreft de arbeidskundige beoordeling is de Raad van oordeel dat door de bezwaararbeidsdeskundige in haar rapportage van 11 januari 2006 voldoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies van telefoniste/receptioniste, samensteller van metaalprodukten en confectienaaister geschikt zijn voor appellante. In het belastbaarheidspatroon van 23 augustus 2004 (per 26 oktober 2000) is aangegeven dat appellante beperkt is ten aanzien van werken onder tijdsdruk: zij is niet in staat tot al te stresserende werkzaamheden. In de bovengenoemde functies is, naar het oordeel van de Raad, geen sprake van al te stresserende werkzaamheden. De Raad acht de door de bezwaararbeidsdeskundige terzake gegeven motivering afdoende. De Raad ziet voorts geen aanleiding tot twijfel aan de geschiktheid van de functie van telefoniste/receptioniste, aangezien appellante wat betreft dwingend werktempo niet beperkt geacht is volgens het belastbaarheidspatroon. Wat betreft de functie van confectie-naaister acht de Raad de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige ten aanzien van het intensief gebruik van de nek afdoende. Ook overigens ziet de Raad geen aanleiding tot twijfel aan de geschiktheid van de bovengenoemde functies.
Wat betreft de grief van appellante met betrekking tot de vastgestelde loonwaarden van de voorgehouden functies overweegt de Raad het volgende. Ten eerste wijst de Raad erop dat uit de samenvattingen arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat de functie van confectienaaister (fb-code 7852) volgens de uitdraai per 26 oktober 2000 een uurloon kende van f 18,90 en volgens de door appellante ingezonden uitdraai van 11 oktober 2004 een uurloon kende van f 19,19. De Raad kan de grief van appellante dat onbegrijpelijk is dat op de latere datum de uurlonen lager liggen wat betreft deze functie dan ook niet volgen. Wat betreft de functies van samensteller metaalwaren (fb-code 8463) en telefoniste/receptioniste (fb-code 3804) blijkt het uurloon in 2000 hoger te liggen dan in 2004 volgens de arbeidsmogelijkhedenlijsten. Bezwaararbeidsdeskundige
M.B. Ooms-van der Klaauw heeft in haar rapportage van 6 november 2007 toegelicht dat het verschillende functies betreft onder dezelfde fb-code en dat daarmee het lagere uurloon wordt verklaard. De Raad, er ambtshalve mee bekend dat functies binnen dezelfde fb-code qua beloning nogal eens flink kunnen uiteenlopen, acht deze toelichting afdoende verklaring voor dat verschil. Overigens merkt de Raad in dit verband nog op dat de mate van arbeidsongeschiktheid bij uitgaan van de lagere mediaan van f 19,19 (confectienaaister) zou uitkomen op 54,6%; van indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse zou dan geen sprake zijn.
Gelet op het bovenstaande slaagt het beroep niet.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op
4 januari 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) N.E. Nijdam.
TM