ECLI:NL:CRVB:2008:BC1159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3678 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die zijn werk als loodsmedewerker bij KLM had gestaakt vanwege schouder- en spanningsklachten, had in januari 2002 een WAO-uitkering ontvangen, vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het Uwv handhaafde deze schatting in maart 2003, maar herzag deze later naar 25 tot 35% per 15 september 2003, na een medische beoordeling. Appellant was het niet eens met deze herziening en stelde dat zijn klachten niet goed waren ingeschat en dat de functies die hem werden voorgehouden niet passend waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 3 januari 2008 behandeld. De Raad oordeelde dat het Uwv bij de beoordeling van de klachten van appellant voldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen. De verzekeringsarts had zorgvuldig onderzoek verricht en de bezwaarverzekeringsarts had relevante informatie van de huisarts in overweging genomen. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe gegevens waren overgelegd die wezenlijk afweken van de eerdere beoordelingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard.

De Raad oordeelde dat appellant, rekening houdend met zijn functionele mogelijkheden, in staat was om verschillende functies te vervullen, waaronder productiemedewerker en machinaal metaalbehandelaar. De bezwaararbeidsdeskundige had overtuigend gemotiveerd waarom deze functies geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep werd afgewezen, en de Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

05/3678 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2005, 03/4775 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna, Uwv).
Datum uitspraak: 3 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Goettsch, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 22 oktober 2007 heeft mr. Goettsch nog een nadere toelichting in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Goettsch, voornoemd. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft op 25 januari 2001 zijn werk als loodsmedewerker bij de KLM gestaakt wegens schouderklachten en later ook spanningsklachten. Het Uwv heeft vervolgens in januari 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Bij besluit van 4 maart 2003 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op 45 tot 55%. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 september 2003 ongegrond verklaard. Tevens is bij dit besluit de aan appellant toegekende WAO-uitkering per 15 september 2003 herzien en nader vastgesteld naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Aan dit besluit ligt een medische beoordeling van een bezwaarverzekeringsarts ten grondslag, volgens welke er bij appellant sprake is van beperkingen in verband met spanningsklachten, schouderklachten links en “Fixatie digiti IV en V L hand na trauma”. Vervolgens heeft een arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden, volgens welke er met inachtneming van die beperkingen sprake is van geschiktheid voor een aantal functies, leidend tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 34,94%.
Bij beslissing op bezwaar van 2 december 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 15 september 2003 nader vastgesteld op 35 tot 45%. Aan dit besluit ligt een nadere beoordeling van een bezwaararbeidsdeskundige ten grondslag.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak onder meer het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zijn klachten heeft onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Voorts is opgemerkt dat de geduide functies niet passend zijn voor appellant.
De Raad overweegt het volgende.
Voorop moet worden gesteld dat namens appellant de aangevallen uitspraak slechts is aangevochten voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Tussen partijen is met name in geschil of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 15 september 2003 terecht heeft vastgesteld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Daarbij spitst het geschil zich allereerst toe op de vraag of het Uwv in voldoende mate rekening heeft gehouden met de toen voor appellant geldende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid.
De Raad is gelet op de thans bekende medische en andere gegevens omtrent appellant, met de rechtbank, van oordeel dat het Uwv bij de beoordeling van de klachten van appellant in de functionele mogelijkhedenlijst in voldoende mate rekening heeft gehouden met de voor hem geldende beperkingen. Daarbij acht de Raad van belang dat de verzekeringsarts zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de bezwaarverzekeringsarts kennis heeft genomen van de informatie welke de huisarts van appellant in mei 2003 heeft verstrekt, voordat tot een nadere beoordeling van de mogelijkheden van appellant is overgegaan. Voorts blijken uit de door appellant in beroep overgelegde brief van het Revalidatiecentrum Amsterdam geen afwijkingen waarmee door voornoemde artsen geen rekening is gehouden. Door of namens appellant zijn in hoger beroep terzake van de voor hem geldende klachten ten slotte geen gegevens overgelegd waaruit meer of verdergaande beperkingen kunnen blijken. Ook voor een arbeidsduurbeperking, als namens appellant bepleit, ziet de Raad geen aanknopingspunten.
Voorts is de Raad van oordeel dat appellant, rekening houdend met de vastgestelde functionele mogelijkheden, in staat moet worden geacht de functies productiemedewerker voedingsmiddelen, medewerker binderij, machinaal metaalbehandelaar en papierwarenmaker te vervullen. De bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv heeft naar
´s Raads oordeel in zijn rapportage van 22 november 2004 overtuigend gemotiveerd waarom deze functies geschikt zijn te achten voor appellant. Hetgeen namens appellant omtrent deze functies is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2008.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A. Kovács.
IJ031207