ECLI:NL:CRVB:2008:BC1159
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die zijn werk als loodsmedewerker bij KLM had gestaakt vanwege schouder- en spanningsklachten, had in januari 2002 een WAO-uitkering ontvangen, vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het Uwv handhaafde deze schatting in maart 2003, maar herzag deze later naar 25 tot 35% per 15 september 2003, na een medische beoordeling. Appellant was het niet eens met deze herziening en stelde dat zijn klachten niet goed waren ingeschat en dat de functies die hem werden voorgehouden niet passend waren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 3 januari 2008 behandeld. De Raad oordeelde dat het Uwv bij de beoordeling van de klachten van appellant voldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen. De verzekeringsarts had zorgvuldig onderzoek verricht en de bezwaarverzekeringsarts had relevante informatie van de huisarts in overweging genomen. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe gegevens waren overgelegd die wezenlijk afweken van de eerdere beoordelingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard.
De Raad oordeelde dat appellant, rekening houdend met zijn functionele mogelijkheden, in staat was om verschillende functies te vervullen, waaronder productiemedewerker en machinaal metaalbehandelaar. De bezwaararbeidsdeskundige had overtuigend gemotiveerd waarom deze functies geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep werd afgewezen, en de Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.