ECLI:NL:CRVB:2007:BC0435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-7388 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertraagde uitbetaling van arbeidsongeschiktheidspensioen en renteschadevergoeding

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de vertraagde uitbetaling van een arbeidsongeschiktheidspensioen aan appellante, die eerder een WAO-uitkering ontving. De staatssecretaris van Defensie had de WAO-uitkering van appellante beëindigd, wat leidde tot de intrekking van het arbeidsongeschiktheidspensioen. Appellante heeft betoogd dat de staatssecretaris renteschade dient te vergoeden vanwege de vertraagde uitbetaling van het pensioen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de intrekking van het arbeidsongeschiktheidspensioen per 11 september 2001 is gebaseerd op de intrekking van de WAO-uitkering. De Raad oordeelt dat de aanspraak op het arbeidsongeschiktheidspensioen direct gekoppeld is aan de WAO-uitkering, en dat appellante geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de besluiten van de staatssecretaris en het UWV. Hierdoor is er geen onrechtmatig besluit genomen over de aanspraak op het pensioen.

De Raad concludeert dat er geen verplichting bestaat voor de staatssecretaris om renteschade te vergoeden, aangezien de nabetaling van het pensioen in juni 2004 heeft plaatsgevonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 6 december 2007.

Uitspraak

06/7388 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 november 2001 (lees: 2006) (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 6 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2007. Namens appellante is verschenen mr. M. Smid, werkzaam bij de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Geurst, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Heerlen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellante is met ingang van 12 juni 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 14 juni 2001 is aan appellante eervol ontslag verleend uit de militaire dienst wegens ziekte. Bij besluit van 10 juli 2001 is de WAO-uitkering van appellante beëindigd met ingang van 11 september 2001 omdat zij niet langer arbeidsongeschikt in de zin van die wet werd geacht.
1.2. Bij besluit van de staatssecretaris van 28 augustus 2001 is aan appellante met ingang van de ontslagdatum onder meer een arbeidsongeschiktheidspensioen toegekend voor de duur van de aanspraak op een WAO-uitkering. Bij besluit van diezelfde datum is het arbeidsongeschiktheidspensioen met ingang van 11 september 2001 beëindigd, omdat per die datum geen recht meer bestond op een WAO-uitkering, dit onder toekenning aan appellante van een garantiepensioen en een suppletie-uitkering met ingang van 11 september 2001.
1.3. Bij besluit van 15 mei 2002 heeft het UWV naar aanleiding van een aanvraag van appellante geweigerd om haar met ingang van 7 februari 2002 een WAO-uitkering te verstrekken. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 maart 2003. Hangende het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft het UWV bij besluit van 12 februari 2004 met ingang van 7 februari 2002 alsnog een WAO-uitkering aan appellante toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. De rechtbank Almelo heeft hierop bij uitspraak van 26 maart 2004 het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV veroordeeld om aan appellante de wettelijke rente te vergoeden over te laat betaalde uitkeringsbedragen.
1.4. Naar aanleiding van de onder 1.3. vermelde besluitvorming door het UWV heeft de staatssecretaris bij besluit van 14 juni 2004 aan appellante alsnog een arbeidsongeschiktheidspensioen toegekend. Na verrekening met de aan appellante toegekende suppletie-uitkering en WW-uitkering heeft in juni 2004 een nabetaling van dit pensioen plaatsgevonden over de periode van 7 februari 2002 tot 1 juni 2004.
1.5. Bij besluit van 6 januari 2005 heeft de staatssecretaris afwijzend beslist op het verzoek van appellante tot vergoeding van renteschade vanwege de vertraagde uitbetaling van arbeidsongeschiktheidspensioen, welke afwijzing na bezwaar is gehandhaafd bij besluit van 30 juni 2005.
2. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
3.1. De Raad constateert met de rechtbank dat het besluit van de staatssecretaris tot intrekking van het arbeidsongeschiktheidspensioen per 11 september 2001 is gebaseerd op de intrekking van de WAO-uitkering. Op grond van artikel 3 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (verder: Besluit) is de aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen qua omvang en duur rechtstreeks gekoppeld aan de aanspraak op WAO-uitkering. Tegen het besluit van het UWV tot intrekking van de WAO-uitkering per 11 september 2001 noch tegen het besluit van de staatssecretaris tot intrekking van het arbeidsongeschiktheidspensioen per die datum zijn rechtsmiddelen aangewend.
3.2. Appellante heeft daarna volstaan met het opnieuw aanvragen van een WAO-uitkering bij het UWV en heeft nagelaten om, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 van het Besluit, bij de staatssecretaris een aanvraag om arbeidsongeschiktheidspensioen in te dienen. Dit betekent dat er destijds dus ook geen (achteraf onrechtmatig) besluit over de aanspraak op dit pensioen is genomen en ook niet behoefde te worden genomen. Nu verder binnen korte tijd na de toekenning van de WAO-uitkering ambtshalve is beslist tot toekenning van arbeidsongeschiktheidspensioen en de nabetaling ook nog in juni 2004 heeft plaatsgevonden, ziet de Raad evenmin als de rechtbank een plicht voor de staatssecretaris om in dit geval tot vergoeding van renteschade over te gaan.
4. Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 december 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.R.S. Bacon.
HD