ECLI:NL:CRVB:2007:BB9996

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4789 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vergoeding voor privévervoer door de Staatssecretaris van Defensie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 juli 2006, waarin zijn verzoek om vergoeding van vervoer voor recreatieve doeleinden werd afgewezen. De appellant had op 16 februari 2004 verzocht om deze vergoeding, maar de Staatssecretaris van Defensie weigerde dit bij besluit van 2 augustus 2004. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 5 oktober 2005. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 18 oktober 2007 werd de appellant vertegenwoordigd door mr. G. Mangon, terwijl de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Geldof van Doorn. De Raad overwoog dat de appellant op basis van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers geen recht had op de gevraagde vervoersvoorziening, omdat zijn bruto-inkomen in 2004 de gestelde inkomensgrens overschreed. De appellant stelde dat hij onder de hardheidsclausule van de regeling in aanmerking moest komen voor de vergoeding, omdat de afwijzing zou leiden tot onredelijke kosten en ernstige bestaansproblemen.

De Raad oordeelde echter dat de artikelen van de Voorzieningenregeling duidelijk aangeven in welke gevallen een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, en dat er geen ruimte is voor toepassing van de hardheidsclausule in dit geval. De Raad volgde de rechtbank in het oordeel dat de appellant geen bijzonder geval was, aangezien zijn situatie niet voldeed aan de criteria voor de hardheidsclausule. Gezien deze overwegingen werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.

Uitspraak

06/4789 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 juli 2006, 05/8079 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 29 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens de staatssecretaris is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2007. Namens appellant is verschenen mr. G. Mangon, werkzaam bij de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. Geldof van Doorn, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP.
II. OVERWEGINGEN
1. Namens appellant is bij brief van 16 februari 2004 verzocht om vergoeding van vervoer voor recreatieve doeleinden (privévervoer). Bij besluit van 2 augustus 2004 heeft de staatssecretaris hierop afwijzend beslist, welk besluit na bezwaar is gehandhaafd bij besluit van 5 oktober 2005.
2. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant ten tijde hier in geding op grond van de artikelen 4 en volgende van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers (verder: Voorzieningenregeling) geen aanspraak kon maken op een vervoersvoorziening omdat zijn bruto-inkomen in 2004 de in die artikelen gestelde inkomensgrens te boven ging.
3.2. Appellant is van mening dat hij desalniettemin met toepassing van de in artikel 11 van de Voorzieningenregeling opgenomen hardheidsclausule voor de verzochte voorziening in aanmerking had moeten worden gebracht. Op grond van dat artikel kan de betrokkene in bijzondere gevallen in aanmerking komen voor een voorziening, verband houdende met zijn invaliditeit, indien hierin niet door een andere regeling wordt voorzien. Van een bijzonder geval is sprake indien niet-toekenning van de bijzondere voorziening voor de betrokkene tot kosten zou leiden die redelijkerwijs niet ten laste van hem dienen te komen en bovendien zou leiden tot ernstige bestaansverschraling of psychische decompensatie van de betrokkene.
3.3. De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat in de artikelen 4 tot en met 6 van de Voorzieningenregeling uitdrukkelijk is geregeld in welke gevallen een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto kan worden toegekend, afhankelijk van de hoogte van het inkomen, en dat dit meebrengt dat er geen ruimte is voor toepassing van de onderhavige hardheidsclausule. Dat appellant na toetsing aan de glijdende inkomensschaal van artikel 6, zesde lid, van de Voorzieningenregeling geen aanspraak meer kan maken op de in artikel 4, aanhef en onder e. sub 1. geregelde financiële tegemoetkoming in de gebruikskosten van een eigen auto maakt hem niet tot een bijzonder geval in de zin van artikel 11 van de Voorzieningenregeling.
4. Gezien het vorenstaande treft het hoger beroep geen doel en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.H. van Baalen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.J.H. van Baalen.
HD