ECLI:NL:CRVB:2007:BB9771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5755 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaartermijn en ontvankelijkheid in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 september 2006, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort werd afgewezen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 september 2005, waarin zijn aanvraag voor algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand werd afgewezen. Appellant stelde dat hij het besluit niet had ontvangen en pas op 18 januari 2006 kennisnam van de inhoud ervan. Het College verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bezwaartermijn vangt aan op de dag na verzending van het besluit, in dit geval op 22 september 2005. Appellant had zijn bezwaarschrift op 19 januari 2006 ingediend, wat te laat was. De Raad oordeelde dat appellant niet op geloofwaardige wijze had betwist dat het besluit op 21 september 2005 was verzonden. Het College had voldoende bewijs geleverd dat het besluit correct was verzonden.

De Raad concludeerde dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier S.R. Bagga, op 5 december 2007.

Uitspraak

06/5755 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 september 2006, 06/1798 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft desgevraagd bij faxbericht van 23 oktober 2007 nadere gegevens verstrekt.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 oktober 2007. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en appellant in de gelegenheid gesteld te reageren op de door het College verstrekte nadere gegevens.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft op 16 juni 2005 een aanvraag ingediend om algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Het College heeft deze aanvraag bij besluit van
21 september 2005 afgewezen op de grond dat uit onderzoek is gebleken dat appellant niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres.
Bij bezwaarschrift van 19 januari 2006, door het College ontvangen op 20 januari 2006, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 september 2005. Appellant heeft hierbij aangegeven dat het besluit van 21 september 2005 hem niet heeft bereikt en dat hij pas op 18 januari 2006 van dit besluit kennis heeft genomen.
Bij besluit van 15 maart 2006 heeft het College het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 maart 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt als volgt.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb vangt de bezwaartermijn aan op de dag na die waarop het besluit is verzonden dan wel uitgereikt.
De verzending van het besluit van 21 september 2005 heeft per niet-aangetekende post plaatsgevonden, volgens het College op 21 september 2005. Ter ondersteuning van deze stelling heeft het College in hoger beroep een uitdraai uit het interne geautomatiseerde postregistratiesysteem van de gemeente Amersfoort ingezonden.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad komt bij niet-aangetekende verzending of verzending zonder bevestiging van ontvangst het risico van het niet kunnen aantonen dat het besluit daadwerkelijk is verzonden voor rekening van de afzender. Daarbij wordt echter niet uitgesloten dat langs andere weg wordt aangetoond dat aan de wettelijke voorwaarde voor het aanvangen van de bezwaar- of beroepstermijn is voldaan.
Uit het postregistratiesysteem van de gemeente Amersfoort blijkt dat het besluit van
21 september 2005 door een medewerker van de afdeling Tekstcontrole van de hoofdafdeling Sociale Zekerheid op 20 september 2005 gereed is gemaakt voor verzending en is geregistreerd als een op 21 september 2005 verzonden stuk. Voorts is gebleken dat het desbetreffende poststuk juist is geadresseerd. De Raad is dan ook van oordeel dat genoegzaam is aangetoond dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan.
Nu appellant niet op geloofwaardige wijze de ontvangst van het besluit van 21 september 2005 heeft betwist, betekent dit dat de bezwaartermijn is aangevangen op 22 september 2005. Het bezwaarschrift van 19 januari 2006 is derhalve niet tijdig ingediend.
De Raad is niet gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Het College heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 september 2005 daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) S.R. Bagga.
IJ041207