ECLI:NL:CRVB:2007:BB9693

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1702 en 06/1703
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had in een besluit van 9 maart 2001 het bezwaar van appellant tegen de weigering van een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) afgewezen, met de stelling dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich beroept op volledige arbeidsongeschiktheid vanaf zijn uitval op 28 augustus 1990.

Tijdens de procedure heeft het Uwv zijn standpunt herzien en aangegeven dat appellant met ingang van 16 augustus 1994 in aanmerking zou komen voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Ondanks deze wijziging in standpunt heeft de Raad vastgesteld dat appellant belang heeft behouden bij zijn hoger beroep, vooral vanwege een verzoek om schadevergoeding. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv, nu het niet langer wordt onderschreven, in rechte niet kan standhouden. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.

Het verzoek om schadevergoeding wordt echter afgewezen, omdat er eerst nadere besluitvorming door het Uwv noodzakelijk is. De Raad heeft wel geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 966,--. De Raad heeft bepaald dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 132,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2007, met D.J. van der Vos als voorzitter en W.R. de Vries als griffier.

Uitspraak

06/1702 en 06/1703
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2006, 05/2827 en 05/2828 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 17 september 2007 is namens appellant informatie verstrekt, onder meezending van nadere stukken.
Bij schrijven van 18 oktober 2007, voorzien van bijlagen, heeft het Uwv meegedeeld een nader standpunt te hebben ingenomen inzake de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant.
Namens appellant is een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2007. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst.
II. OVERWEGINGEN
De feiten en omstandigheden van het onderhavige geval, voor zover nog van belang, laten zich in het kort als volgt weergeven.
Bij het bestreden besluit van 9 maart 2001 heeft het Landelijk Instituut Sociale verzekeringen, als rechtsvoorganger van het Uwv, ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 september 2000, strekkende onder meer tot weigering aan appellant van een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO), op de grond dat hij op en na 22 oktober 1990 minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep van appellant heeft uitsluitend betrekking op de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen het bestreden besluit.
Het Uwv heeft zich in de fase van het hoger beroep nader op het standpunt gesteld dat appellant vanaf zijn uitval op 28 augustus 1990 volledig arbeidsongeschikt is te achten en meegedeeld voornemens te zijn hem met ingang van 16 augustus 1994, zijnde een jaar voorafgaande aan de datum waarop appellant om een uitkering heeft verzocht, in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat appellant, ondanks deze nadere standpuntbepaling van het Uwv, belang heeft behouden bij zijn hoger beroep, in verband met een namens hem gedaan verzoek tot schadevergoeding.
Voorts overweegt de Raad dat het bestreden besluit, nu het daarin vervatte standpunt niet langer door het Uwv wordt onderschreven, in rechte geen stand kan houden. Ook de aangevallen uitspraak dient, voor zover daarin het beroep tegen dat besluit ongegrond is verklaard, te worden vernietigd.
Het verzoek tot vergoeding van schade, dat moet worden begrepen als een verzoek tot vergoeding van wettelijke rente met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming door het Uwv noodzakelijk is. Ter zitting is door de gemachtigde van het Uwv aangegeven dat daarbij ook nog expliciet zal worden beslist over de vraag of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in het tweede lid van artikel 35 van de WAO. Mede in verband hiermee bestaat thans onvoldoende zicht op de omvang van de door het bestreden besluit geleden schade. Bij zijn nadere besluitvorming zal het Uwv tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om renteschade te vergoeden.
Wel acht de Raad termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden voor verleende rechtsbijstand begroot op € 644,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 966,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 132,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en
A.T. de Kwaasteniet als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van
W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 december 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
JL