ECLI:NL:CRVB:2007:BB9372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-366 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag voor militair invaliditeitspensioen zonder nieuwe feiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van wijlen de heer [betrokkene] tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 december 2006, waarin het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om toekenning van een militair invaliditeitspensioen ongegrond werd verklaard. De erven hebben in hoger beroep gesteld dat het verzoek van 21 december 2004 ten onrechte is aangemerkt als een verzoek om herziening van het eerdere besluit van 6 augustus 2004. De staatssecretaris van Defensie heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, wat de erven in hoger beroep aanvechten.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 november 2007 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het verzoek van 21 december 2004 inderdaad als een verzoek om herziening van het eerdere besluit moet worden beschouwd. De Raad stelt vast dat er geen nieuwe medische onderbouwing is overgelegd die zou kunnen leiden tot een andere beslissing. De afwijzing door de staatssecretaris wordt door de Raad in stand gehouden, omdat het verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag voor het invaliditeitspensioen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M.J.H. van Baalen.

Uitspraak

07/366 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven van [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbend in Posterholt, (hierna: de erven),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 december 2006, nr. 06/929 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 22 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens de erven is hoger beroep ingesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2007. Namens de erven is verschenen mr. M. Smid, werkzaam bij de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. Geldof van Doorn, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.Wijlen de heer [betrokkene] (verder: betrokkene) heeft op 12 januari 2004 een verzoek om toekenning van een militair invaliditeitspensioen ingediend. Hierop is door de staatssecretaris bij besluit van 6 augustus 2004 afwijzend beslist. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 november 2004 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
1.2. Bij rekest van 21 december 2004 heeft betrokkene opnieuw verzocht om in aanmerking te worden gebracht voor een invaliditeitspensioen. Bij besluit van 31 januari 2005 heeft de staatssecretaris aan betrokkene meegedeeld dat het verzoek niet in behandeling wordt genomen omdat bij het verzoek geen andere gronden zijn aangevoerd dan de gronden die al bij de eerdere besluitvorming zijn betrokken. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 december 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door betrokkene tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1. Namens betrokkene en thans namens de erven is aangevoerd dat het verzoek van 21 december 2004 ten onrechte is aangemerkt als een verzoek om herziening van het besluit van 6 augustus 2004. Het verzoek had volgens de erven moeten worden aangemerkt als een verzoek om met ingang van een latere datum een invaliditeitspensioen te verstrekken en niet een verzoek om toekenning van invaliditeitspensioen met terugwerkende kracht. Aan betrokkene had dan een invaliditeitspensioen van 10 tot 15 % moeten worden toegekend.
3.2. Namens de staatssecretaris is dit standpunt gemotiveerd bestreden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Bij het in dit geding bestreden besluit is het verzoek van 21 december 2004, dus ingediend kort na het besluit van 24 november 2004 waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard, niet vergezeld was van enige (medische) onderbouwing, aangemerkt als een verzoek om herziening van het besluit van 6 augustus 2004. Het op 12 december 2005 namens betrokkene ingediende schrijven, met als bijlage een medisch rapport, heeft de staatssecretaris wel aangemerkt als een nieuw verzoek om aan betrokkene een invaliditeitspensioen toe te kennen, waarop een nieuw besluit is genomen.
4.2. De Raad volgt de rechtbank en de staatssecretaris in het standpunt dat het verzoek van 21 december 2004 een verzoek om herziening van het besluit van 6 augustus 2004 betreft en dat dit geen nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat met betrekking tot de vraag of sprake is van ziekten of gebreken die verband houden met de uitoefening van de militaire dienst. De gehandhaafde afwijzing door de staatssecretaris houdt ook naar het oordeel van de Raad in rechte stand.
5. Gezien het vorenstaande treft het hoger beroep geen doel en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.H. van Baalen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 november 2007.
(get.) A. Beuker-Tiltra.
(get.) M.J.H. van Baalen.
HD