ECLI:NL:CRVB:2007:BB8763

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/5113 AW, 06/5114 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J.Th. Wolleswinkel
  • T. van Peijpe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag van leerkrachten Onderwijs in Allochtone Levende Talen en herplaatsingsinspanningen door het bestuur

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van twee appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin hun eervol ontslag wegens opheffing van hun functies als leerkracht voor het Onderwijs in Allochtone Levende Talen (OALT) werd bevestigd. De appellanten waren in vaste dienst bij een openbare basisschool en werden ontslagen in het kader van de beëindiging van de bekostiging van het OALT-onderwijs per 1 augustus 2004. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het bestuur voldoende herplaatsingsinspanningen heeft verricht en dat de appellanten niet de bereidheid hebben getoond om aanvullende scholing te volgen die nodig was voor herplaatsing als groepsleerkracht.

De Raad stelt vast dat het bestuur vanaf medio 2002 met de appellanten heeft gesproken over mogelijke herplaatsing en dat er cursussen zijn aangeboden. Echter, de appellanten hebben geen aanvullende scholing gevolgd en hebben geen concrete intenties getoond om als groepsleerkracht aan de slag te gaan. De Raad concludeert dat het bestuur niet tekort is geschoten in zijn verplichtingen en dat de hoger beroepen van de appellanten niet slagen. De aangevallen uitspraken worden bevestigd.

De uitspraak is gedaan op 15 november 2007 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van beide partijen hebben gewogen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden, aangezien de appellanten in hun stellingen niet voldoende onderbouwd hebben dat het bestuur tekort is geschoten in zijn herplaatsingsinspanningen.

Uitspraak

06/5113 AW en 06/5114 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant 1],
en
[Appellant 2], (hierna: appellanten)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 juli 2006, 05/1279 en de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 juli 2006, 05/1280 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
het bestuur van de openbare rechtspersoon Openbaar Onderwijs Zwolle en Regio (hierna: bestuur)
Datum uitspraak: 15 november 2007
I. PROCESVERLOOP
[Appellant 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 juli 2006, 05/1279.
[Appellant 2] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 juli 2006, 05/1280.
Het bestuur heeft verweerschriften (met bijlagen) ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2007. Appellanten zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Coppens, advocaat te Amsterdam. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Schutter, werkzaam bij vosabb consulting te Woerden, en H. Norder, werkzaam bij de openbare rechtspersoon Openbaar Onderwijs Zwolle en Regio.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de voor deze gedingen relevante feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraken. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellanten waren, in aansluiting op een aanstelling bij de gemeente Zwolle, in vaste dienst aangesteld aan de onder het bestuur ressorterende openbare basisschool [basisschool] als leerkracht voor het Onderwijs in Allochtone Levende Talen (hierna: OALT). In verband met het voornemen van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om de bekostiging van het OALT-onderwijs per 1 augustus 2004 te be?indigen, zijn onder meer de functies van appellanten per 1 augustus 2003 in het zogenoemde risicodragende deel van de formatie geplaatst teneinde deze functies per 1 augustus 2004 te kunnen opheffen.
1.2. Na een daarop gericht voornemen zijn appellanten bij besluiten van 28 april 2004 met ingang van 1 augustus 2004 met toepassing van artikel 228 van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC wegens opheffing van hun betrekkingen eervol ontslagen. Bij de bestreden besluiten van 21 oktober 2005 zijn de bezwaren tegen die besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken deze besluiten in stand gelaten.
2. In hoger beroep hebben appellanten zich met name gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat de inspanningen van het bestuur zoals neergelegd in het zogeheten Stappenplan als onderdeel van het flankerend beleid bij de beëindiging van de subsidie voor het OALT-onderwijs voldoende zijn geweest. Appellanten achten die inspanningen volstrekt onvoldoende.
Het bestuur handhaaft zijn opvatting dat de door hem vanaf 2002 gedane herplaatsings-inspanningen in overeenstemming zijn met hetgeen in het - pas op 25 juni 2004 bekend gemaakte - Stappenplan is aangegeven.
3. De Raad overweegt naar aanleiding hiervan het volgende.
3.1.1. Met betrekking tot de herplaatsingsinspanningen binnen het gezagsbereik van het bestuur blijkt uit de gedingstukken dat vanuit het bestuur vanaf medio 2002, in verband met veranderingen in en een mogelijke beëindiging van het OALT-onderwijs, bij appellanten aan de orde is gesteld of zij belangstelling hadden om zich te richten op een functie als groepsleerkracht bij het basisonderwijs. In de opvatting van het bestuur hadden appellanten aanvullende scholing nodig om in die functie aangesteld te kunnen worden. [Appellant 1] heeft toen aangegeven niet als groepsleerkracht te willen werken en [appellant 2] heeft een duidelijke voorkeur voor andere mogelijke functies laten blijken. Appellanten hebben in de jaren daarna geen aanvullende scholing gevolgd. Een daadwerkelijke intentie om groepsleerkracht te worden en de bereidheid om de daarvoor door het bestuur verlangde aanvullende scholing te volgen, hebben appellanten nadien niet laten blijken.
3.1.2. De Raad laat in het midden of ook [appellant 1] formeel de onderwijsbevoegdheid had om als groepsleerkracht aangesteld te worden. Hij volstaat met het oordeel dat niet valt in te zien dat het bestuur in dit opzicht jegens appellanten tekort is geschoten. De Raad wijst er nog op dat appellanten geen melding hebben gemaakt van aan hen ten onrechte onthouden aanstellingen in vacatures voor groepsleerkracht bij het bestuur.
3.1.3. Gelet op het verhandelde ter zitting staat voor de Raad genoegzaam vast dat de functie van klassenassistent binnen het gezagsbereik van het bestuur niet bestond, zodat het bestuur niet de mogelijkheid had om appellanten in een zodanige functie aan te stellen.
3.1.4. Met betrekking tot de afwijzingen die gevolgd zijn op de sollicitaties van appellanten naar de nieuwe functie van projectmedewerker ouderpunten, wijst de Raad
erop dat appellanten geen rechtsmiddelen hebben aangewend tegen die afwijzingen, zodat deze hier als een in rechte onaantastbaar gegeven moeten worden beschouwd.
3.1.5. De omstandigheid dat er van de zijde van het bestuur tussen 2001 en 2004 ook nogal wat aandacht werd besteed aan de mogelijkheid van behoud van enige vorm van OALT-onderwijs kan niet tot het oordeel leiden dat het bestuur tekortgeschoten is in het doen van herplaatsingsinspanningen, aangezien een andere onderwijsvorm als bedoeld
- mede om financiële redenen - niet te realiseren bleek.
3.2. Met betrekking tot de inspanningen van het bestuur voor ondersteuning van appellanten bij externe herplaatsing laten de gedingstukken zien dat er van de zijde van het bestuur contacten zijn geweest met de gemeente Zwolle, dat appellanten is aan-geboden cursussen te volgen en dat appellanten zijn ondersteund door de Stobbering’ Adviesgroep en begeleid door United Restart Loopbaaninterventie. Naar het oordeel van de Raad valt niet in te zien dat het bestuur dusdoende tekort is geschoten in zijn herplaatsingsinspanningen buiten het eigen gezagsbereik. De Raad merkt daarbij op dat appellanten niet gewezen hebben op arbeidsmogelijkheden waarbij ondersteuning door het bestuur geboden zou zijn geweest en deze niet is verleend.
3.3. De stelling van appellanten dat het bestuur veel te laat begonnen is met concrete activiteiten om tot herplaatsing van appellanten te komen treft geen doel. Nog daargelaten dat medio 2002 al met appellanten is gesproken over de mogelijkheid om groepsleer-kracht te worden en dat pas medio 2003 de dreiging van algehele afschaffing van het OALT-onderwijs per 1 augustus 2004 aan de orde kwam, ontbreekt in de stellingen van appellanten enig aanknopingspunt voor de veronderstelling dat een eerdere start met de activiteiten zoals genoemd onder 3.2. wel tot resultaat zou hebben geleid.
3.4. De Raad deelt niet de opvatting van appellanten dat het bestuur het Stappenplan onvoldoende heeft gevolgd. Het bestuur heeft zich voldoende ingespannen om appellanten te herplaatsen, zowel binnen het eigen gezagsbereik als daarbuiten.
Dat de in het Stappenplan genoemde stappen door het bestuur bij zijn inspanningen niet expliciet zijn gemarkeerd doet aan het bovenstaande niet af.
3.5. Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken komen derhalve voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en T. van Peijpe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.J.W. Loots als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 november 2007.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.
HD