ECLI:NL:CRVB:2007:BB8640

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3457 AW en 07-5183 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J.Th. Wolleswinkel
  • G.F. Walgemoed
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een politieambtenaar wegens ziekte en de onderzoeksplicht van de werkgever

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Korpsbeheerder van de politieregio Zeeland tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. De rechtbank had eerder het ontslag van betrokkene, een politieambtenaar, op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid wegens ziekte vernietigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Korpsbeheerder niet heeft voldaan aan de in artikel 94 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) vervatte onderzoeksplicht. Betrokkene was sinds 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt en had recht op een zorgvuldige herplaatsingsprocedure voordat ontslag wegens ziekte kon plaatsvinden. De Raad stelt vast dat er onvoldoende medisch onderzoek is verricht naar de ongeschiktheid van betrokkene, ondanks dat er aanwijzingen waren dat zijn ongeschiktheid mede voortkwam uit ziekte. De Raad concludeert dat het ontslag niet rechtsgeldig was en herroept het eerdere ontslagbesluit. Tevens wordt het nieuwe besluit van 27 november 2006 vernietigd, omdat dit ook niet aan de wettelijke eisen voldeed. De Raad wijst erop dat de Korpsbeheerder een herplaatsingsonderzoek moet uitvoeren voordat opnieuw tot ontslag kan worden overgegaan. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij ontslagprocedures in verband met ziekte en de rechten van ambtenaren.

Uitspraak

05/3457 AW en 07/5183 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Zeeland (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 4 mei 2005, 04/873 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 22 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Appellant heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 27 november 2006 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2007, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M. Weimar, werkzaam bij de politieregio Zeeland, en waar betrokkene in persoon is verschenen.
II. MOTIVERING
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is sedert 1974 werkzaam bij de politie, laatstelijk bij de politie in Zeeland, sedert 1992, na een periode van overspannenheid, met een werktijd van 24 uur per week, als radar-snelheidscontroleur in Zeeuws-Vlaanderen. In een brief van
4 december 2003 aan de districtschef en de teamchefs in Zeeuws-Vlaanderen heeft betrokkene zijn (afwijzende) mening gegeven over het handhavingsbeleid op
30/60-kilometerwegen (snelheidscontroles in die gebieden zouden zeer laag op de prioriteitenlijst staan bij de politie) en de beschikbaarheid van een lasergun. Op
14 januari 2004 heeft onder meer hierover een gesprek plaatsgevonden tussen betrokkene en zijn teamchef, waarna betrokkene zich op 15 januari 2004 heeft ziek gemeld.
1.2. De bedrijfsarts, die betrokkene in de periode januari tot en met april 2004 drie maal heeft gezien, achtte betrokkene niet arbeidsongeschikt. Wel achtte hij het raadzaam om met alle betrokkenen om de tafel te gaan zitten om tot afspraken te komen omtrent werkhervatting en onderlinge communicatie.
1.3. In februari en maart 2004 zijn er twee gesprekken gevoerd tussen betrokkene en zijn leidinggevende(n), gericht op werkhervatting door betrokkene. Betrokkene heeft zich echter op het standpunt gesteld zijn werk niet te kunnen hervatten vanwege spanningen en/of stress, voortvloeiend uit de werksituatie. Hij heeft daarbij gewezen op toenemende agressie jegens verbalisanten, die volgens hem mede verband hield met het niet (voldoende) controleren op de 30/60-kilometerwegen. Ook heeft betrokkene aan de orde gesteld de volgens hem bij de politie in Zeeland bestaande ongeschreven code om snelheidsovertredingen van collega’s buiten werktijd te seponeren, waardoor hij zich gedwongen voelde processen-verbaal jegens collega’s te vernietigen.
1.4. Bij besluit van 4 juni 2004, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van
15 november 2004, heeft appellant betrokkene met ingang van 1 augustus 2004 ontslag verleend op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
2. De rechtbank heeft dit besluit bij de aangevallen uitspraak vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de voorliggende stukken onvoldoende grondslag voor de opvatting dat betrokkene behept is met zodanige eigenschappen van karakter, geest en gemoed, dat hij daardoor de functioneel vereiste persoonlijke eigenschappen mist voor het door hem beklede ambt. De rechtbank overwoog daarbij dat betrokkene aandacht mocht vragen voor de door hem aangekaarte kwesties, hoewel zij erkende dat de inhoud en toonzetting van betrokkenes brieven hierover grensoverschrijdende elementen bevatten. De rechtbank achtte het echter aannemelijk, gelet op een door betrokkene overgelegd psychiatrisch rapport uit november 2005, dat hieraan (een begin van) overspanning bij betrokkene ten grondslag heeft gelegen.
3.1. Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Appellant blijft van mening dat de manier waarop betrokkene zijn kritiek heeft geuit ten aanzien van het beleid onacceptabel was, dat betrokkene duidelijk heeft laten merken dit niet in te zien en daarmee zelfs is doorgegaan toen hem te verstaan is gegeven dat zijn standpunt bekend was en hij de onderwerpen moest laten rusten. Volgens appellant heeft hij er alles aan gedaan om de onderlinge relaties te herstellen en tot werkhervatting te komen, onder meer door betrokkene begeleiding aan te bieden bij zijn werkhervatting. Betrokkene heeft echter geweigerd het werk te hervatten, zelfs na een dienstopdracht. Nu betrokkene kennelijk niet in staat is zijn functie uit te oefenen volgens het vastgestelde beleid, moet worden gezegd dat hij de juiste eigenschappen mist voor zijn functie. Voorts wordt het standpunt ingenomen dat er, gezien ook het oordeel van de bedrijfsarts in die periode, geen reden was te veronderstellen dat er een medische reden aan die ongeschiktheid ten grondslag lag. Appellant heeft er daarbij op gewezen dat betrokkene het oordeel van de bedrijfsarts niet via de hem daarvoor openstaande wegen heeft bestreden.
3.2. Door betrokkene is gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad heeft eerder overwogen (bijvoorbeeld CRvB 25 februari 1999,
LJN AK6535 en TAR 1999, 71) dat onderzoek naar het bestaan van een eventuele medische oorzaak van de ongeschiktheid aangewezen is in die gevallen waarin aanwijzingen voorhanden zijn dat de ongeschiktheid van een ambtenaar (mede) voortkomt uit of samenhangt met een ziekte of gebrek of waarin gerede twijfel bestaat of het onvoldoende functioneren van een ambtenaar wordt veroorzaakt door eigenschappen van karakter, geest of gemoed dan wel door ziekten of gebreken.
4.2. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de Raad van oordeel dat in dit geval sprake is van dergelijke aanwijzingen. Zo heeft betrokkene zowel op
20 januari 2004 tegenover de bedrijfsarts, als in gesprekken met zijn leidinggevende(n) op 4 februari en 3 maart 2004 te kennen gegeven in zijn werk spanningen te ondervinden, onder meer als gevolg van agressie van burgers. Dit was ook de reden dat de bedrijfsarts het in januari 2004 nog niet verstandig achtte betrokkene zijn eigen werk (in volle omvang) te laten hervatten. Weliswaar achtte diezelfde bedrijfsarts in maart en april 2004 niet zonder meer belemmeringen aanwezig om betrokkene zijn eigen werk van radar-snelheidscontroleur te laten hervatten, maar die arts heeft daarbij aangegeven het aangewezen te achten daarover met betrokkene afspraken te maken. Ook was er volgens de bedrijfsarts zeker behoefte aan psychotechnisch onderzoek om beter te kunnen beoordelen wat passend werk voor betrokkene zou kunnen zijn. Appellant heeft getracht met betrokkene afspraken te maken met betrekking tot werkhervatting en hem daarbij ook begeleiding aangeboden. Tot resultaat heeft een en ander niet geleid. Betrokkene hield vast aan zijn standpunt zijn eigen werk van radar-snelheidscontroleur om medische redenen niet te kunnen hervatten. Wel heeft betrokkene aangegeven bereid te zijn aangepast werk te aanvaarden.
4.3. Gelet op hetgeen betrokkene zowel mondeling tijdens die gesprekken als schriftelijk in reactie daarop en op het ontslagvoornemen, alsmede in bezwaar heeft aangevoerd ter ondersteuning van zijn standpunt dat er bij hem wel degelijk sprake was van ongeschikt-heid op grond van ziekte, is de Raad van oordeel dat het op de weg van appellant had gelegen om een nader onderzoek te laten verrichten naar het bestaan van een medische oorzaak van de gestelde ongeschiktheid van betrokkene. Hierbij betrekt de Raad ook het gegeven dat betrokkene na een periode van overspannenheid meerdere jaren met een beperkte werktijd heeft gefunctioneerd.
4.4. Gezien het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de rechtbank terecht, zij het op enigszins andere gronden, het bestreden besluit heeft vernietigd. Het hoger beroep van appellant slaagt derhalve niet.
5. Het besluit van 27 november 2006.
5.1. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant een nieuw besluit genomen. Nu betrokkene uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt zich met dit besluit evenmin te kunnen verenigen, zal de Raad ook dit besluit in het geding betrekken.
5.2. Bij dit besluit is primair het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 4 juni 2004 opnieuw ongegrond verklaard. Subsidiair heeft appellant betrokkene met ingang van
1 augustus 2006 ontslagen wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte (artikel 94, eerste lid, aanhef en onder e, van het Barp).
5.3. De Raad stelt vast dat aan de handhaving van het bij besluit van 4 juni 2004 gegeven ontslag nog immer geen nader medisch onderzoek ten grondslag is gelegd. Dit houdt in dat het besluit van 27 november 2006 in zoverre evenmin in stand kan blijven, nu daarbij het aan het besluit van 15 november 2004 klevende gebrek niet is hersteld.
6. Ontslag wegens ziekte.
6.1. Betrokkene is na zijn ontslag met ingang van 1 augustus 2004 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend door het Uitvoeringsinstituut werk-nemersverzekeringen (UWV). Sedert 2 augustus 2004 wordt betrokkene door het UWV arbeidsongeschikt geacht. Na twee jaar arbeidsongeschiktheid is betrokkene bij besluit van 27 september 2006 met ingang van 1 augustus 2006 een uitkering op grond van de WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
6.2. Mede gezien de resultaten van een op verzoek van het UWV uitgebracht psychiatrisch rapport, heeft appellant aanleiding gezien de bedrijfsarts om een second opinion te vragen. Na ontvangst van het oordeel van de bedrijfsarts heeft appellant vervolgens het UWV om een deskundigenoordeel verzocht. Het UWV heeft in dit kader op 30 oktober 2006 aangegeven dat betrokkene op 10 maart 2004 wegens ziekte ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Op grond hiervan heeft appellant het blijkens zijn besluit van 27 november 2006 niet onaannemelijk geacht dat betrokkene in 2004 zijn arbeid niet kon verrichten wegens ziekte.
6.3. Gegeven het feit dat de ongeschiktheid van betrokkene op 1 augustus 2006 reeds twee jaar had geduurd en herstel binnen 6 maanden na die datum naar het oordeel van appellant kennelijk niet aan de orde was, is betrokkene met ingang van 1 augustus 2006 ontslagen op grond van ongeschiktheid wegens ziekte. Betrokkene is van mening dat appellant niet tot ontslag kon overgaan, omdat appellant daarbij niet heeft voldaan aan zijn wettelijke re-integratieplicht.
6.4. De Raad ziet deze grief doel treffen. Ingevolge artikel 94, derde lid, van het Barp kan een ontslag wegens ziekte slechts plaatsvinden indien (a) sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van de arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar, (b) herstel van die ziekte niet binnen een periode van zes maanden na voor-noemde termijn van twee jaar is te verwachten en (c) na een zorgvuldig onderzoek is gebleken dat binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag of bij een andere werkgever geen passende arbeid voorhanden is.
6.5. Zoals de Raad reeds meermalen heeft overwogen (onder meer CRvB 13 september 2001, LJN AD5013 en TAR 2001, 157) dient, mede gezien de diep ingrijpende gevolgen die een ontslag in verband met ongeschiktheid voor de betrokkene met zich brengt, een dergelijke bepaling door het desbetreffende bestuursorgaan nauwgezet in acht te worden genomen. Van een herplaatsingsonderzoek kan slechts worden afgezien als het verrichten van arbeid wegens de gezondheid van een betrokkene als louter hypothetisch moet worden beschouwd. Niet gebleken is dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. De Raad wijst er op dat van betrokkene thans weliswaar geen re-integratieactiviteiten werden verlangd, maar dat het UWV de kans op herstel niet uitgesloten acht. Daarnaast heeft betrokkene zich tegenover appellant ook steeds bereid verklaard om aangepast werk te verrichten.
6.6. Gelet hierop komt de Raad tot de conclusie dat appellant niet heeft voldaan aan de in artikel 94 van het Barp vervatte onderzoeksplicht. Aan appellant kwam derhalve niet de bevoegdheid toe betrokkene wegens ziekte te ontslaan. Appellant zal, alvorens hij opnieuw tot ontslag wil kunnen overgaan, alsnog een herplaatsingsonderzoek dienen te verrichten. De Raad merkt hierbij op dat zo’n onderzoek zich niet behoeft uit te strekken over de door betrokkene voorgestane periode van twee jaar, maar zich wel ten minste zal moeten uitstrekken over een periode van 6 maanden.
6.7. Uit het vorenstaande volgt dat ook het nieuwe besluit op bezwaar van 27 november 2006 in zijn geheel voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad ziet voorts aanleiding het primaire ontslagbesluit van 4 juni 2004 op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te herroepen. Uit een oogpunt van duidelijkheid kiest de Raad ervoor de aangevallen uitspraak geheel te vernietigen, behoudens de bepaling over vergoeding van griffierecht.
7. Nu de dienstbetrekking met betrokkene na 1 augustus 2004 en ook na 1 augustus 2006 in stand blijft, is er geen grond voor het door betrokkene in zijn brief van 7 december 2006 gedane verzoek om schadevergoeding wegens gederfd loon. De Raad gaat er daarbij van uit dat appellant bij de vaststelling van betrokkenes rechtspositionele aanspraken als uitgangspunt neemt dat betrokkene in ieder geval vanaf 10 maart 2004 onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
8. De Raad acht termen aanwezig om appellant met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 41,84 aan reiskosten in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij is bepaald dat aan betrokkene het betaalde griffierecht wordt vergoed;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 15 november 2004 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 november 2006 gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het besluit van 4 juni 2004;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 41,84 aan reiskosten, te betalen door de politieregio Zeeland.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 november 2007.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
9.11