ECLI:NL:CRVB:2007:BB7751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/5239 WWB, 06/5240 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WAO-uitkering en bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de vraag of appellanten recht hebben op bijstand over een bepaalde periode. Appellanten, een gehuwd paar, hebben in het verleden een WAO-uitkering ontvangen. Appellant was van 6 december 2004 tot 5 april 2005 gedetineerd. Appellante diende op 10 december 2004 een aanvraag om bijstand in, maar deze werd op 15 maart 2005 buiten behandeling gesteld. Tegen dit besluit is appellante geen rechtsmiddel aangewend. Vervolgens dienden appellanten op 6 september 2005 een nieuwe aanvraag om bijstand in voor de periode van 6 januari 2005 tot 5 april 2005, welke aanvraag op 9 december 2005 door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo werd afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de zaak behandeld. De Raad oordeelt dat, ingevolge artikel 43 van de Wet werk en bijstand (WWB), het College het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag vaststelt. Artikel 44 van de WWB bepaalt dat bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, mits deze dag niet ligt voor de dag waarop de aanvraag is ingediend. Dit houdt in dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum van de bijstandsaanvraag, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

De Raad concludeert dat de omstandigheid dat appellant over de periode van 6 januari 2005 tot 5 april 2005 een WAO-uitkering heeft ontvangen, die later is teruggevorderd, niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat appellanten in die periode over voldoende middelen beschikten om in hun noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

06/5239 WWB
06/5240 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], appellant en [Appellante], appellante, beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 augustus 2006, 06/697 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 13 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 2 oktober 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Appellanten zijn met elkaar gehuwd. Aan appellant is destijds een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikheidsverzekering (WAO) toegekend.
Van 6 december 2004 tot 5 april 2005 is appellant gedetineerd geweest.
Appellante heeft op 10 december 2004 een aanvraag om bijstand ingediend. Bij besluit van 15 maart 2005 heeft het College die aanvraag buiten behandeling gesteld.
Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
Bij besluit van 2 augustus 2005 heeft het UWV de uitkering ingevolge de WAO over de periode van 6 januari 2005 tot en met 31 maart 2005 van appellant teruggevorderd.
Appellanten hebben vervolgens op 6 september 2005 een aanvraag om bijstand ingediend met betrekking tot de periode van 6 januari 2005 tot 5 april 2005.
Bij besluit van 9 december 2005 heeft het College die aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 9 december 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 maart 2006 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), stelt het College het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag vast. In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, indien door het College is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 44, tweede lid, van de WWB bij de Centrale organisatie werk en inkomen heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Dit betekent dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding heeft plaatsgevonden, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Raad deelt het in de aangevallen uitspraak weergegeven oordeel van de rechtbank dat de omstandigheid dat de door appellant over de periode van 6 januari 2005 tot 5 april 2005 ontvangen uitkering ingevolge de WAO naderhand van hem is teruggevorderd, niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die tot toekenning van bijstand over die periode moet leiden. De naderhand ontstane verplichting tot terugbetaling van die uitkering laat immers onverlet dat appellanten in het betrokken tijdvak over voldoende middelen hebben beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Het oordeel van de rechtbank is geheel in overeenstemming met de ter zake geldende vaste rechtspraak en de Raad maakt dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen dan ook tot de zijne.
In hetgeen appellanten in hoger beroep schriftelijk hebben aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gezien om daarover in dit geval anders te oordelen.
Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat het College aan appellanten over de periode van 6 januari 2005 tot 5 april 2005 terecht geen bijstand heeft toegekend, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en G. van der Wiel en C.J. Borman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 november 2007.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) W. Altenaar.
IJ