ECLI:NL:CRVB:2007:BB7425

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1060 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor huishoudelijke hulp aan burgeroorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 17 januari 2007 is genomen. Dit besluit betrof de vergoeding van kosten voor huishoudelijke hulp die appellant had ingediend voor de jaren 2003, 2004 en 2005. De vergoedingen waren aanvankelijk op nihil gesteld, maar na bezwaar zijn de kosten voor de jaren 2003, 2004 en 2005 alsnog vastgesteld op een totaalbedrag van € 8.958,15. Echter, in beroep was er nog onenigheid over de vergoeding voor het jaar 2005, specifiek over de aftrek van een tegemoetkoming van € 750,- die appellant van zijn ziektekostenverzekeraar had ontvangen. Appellant betoogde dat deze tegemoetkoming niet in mindering moest worden gebracht op het voor hem vastgestelde bedrag van € 4.908,80, maar op de totale kosten van huishoudelijke hulp over dat jaar.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de wetgeving omtrent de vergoeding van kosten voor huishoudelijke hulp een complementair karakter heeft. Dit betekent dat alleen kosten die niet door andere instanties worden vergoed, in aanmerking komen voor vergoeding. De Raad oordeelde dat de tegemoetkoming van € 750,- wel degelijk in mindering moest worden gebracht op het maximaal te vergoeden bedrag. De Raad heeft de vergoedingen voor de kosten van huishoudelijke hulp over 2005 herzien en vastgesteld dat appellant recht had op een vergoeding van € 4.433,15, in plaats van de eerder door verweerster vastgestelde € 4.158,80.

De uitspraak concludeerde met de vernietiging van het bestreden besluit en de verplichting voor verweerster om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd verweerster veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 21,- en moest het griffierecht van € 35,- worden vergoed.

Uitspraak

07/1060 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant]
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 1 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 17 januari 2007, kenmerk JZ/S/80/2006, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2007. Namens appellant is verschenen [naam schoonzoon], schoonzoon van appellant. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft in mei 2006 bij verweerster declaraties ingediend ter vergoeding van door hem gemaakte kosten inzake huishoudelijke hulp over de jaren 2003, 2004 en 2005. Verweerster heeft hierop drie betalingsbeschikkingen genomen, waarbij de te vergoeden bedragen op nihil zijn gesteld. Appellant heeft tegen die beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van appellant gegrond verklaard en is aan hem over genoemde jaren alsnog een bedrag van in totaal € 8.958,15 aan vergoeding voor huishoudelijke hulp toegekend.
1.2. In beroep is thans nog in geschil het door verweerster bij het bestreden besluit vastgestelde bedrag aan vergoeding voor huishoudelijke hulp in het jaar 2005. Appellant kan zich niet vinden in de wijze waarop verweerster de door hem van zijn ziektekosten-verzekeraar ontvangen tegemoetkoming voor huishoudelijke hulp van € 750,- in mindering heeft gebracht op het voor appellant over 2005 vastgestelde bedrag van € 4.908,80 dat op grond van de Wet maximaal voor vergoeding in aanmerking komt. Namens appellant is betoogd dat deze € 750,- moet worden afgetrokken van de totale voor zijn rekening blijvende kosten van huishoudelijke hulp over 2005.
1.3. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Op grond van artikel 32 van de Wet komen voor vergoeding in aanmerking - kort weergegeven en voor zover hier van belang - de extra ten laste van het burgeroorlogs-slachtoffer blijvende kosten van voorzieningen die noodzakelijk zijn in verband met zijn oorlogsinvaliditeit. Op dit en andere onderdelen heeft de Wet een complementair karakter, dat meebrengt dat slechts datgene voor vergoeding in aanmerking kan komen dat niet door andere instanties wordt vergoed. Verweerster is van oordeel dat de onder 1.2. genoemde tegemoetkoming van € 750,- in mindering moet worden gebracht op het over het jaar 2005 maximaal te vergoeden bedrag van € 4.908,80, hetgeen heeft geleid tot een vergoeding van € 4.158,80.
2.2. De Raad acht dit in strijd met een redelijk uitleg van het bepaalde in artikel 32, vijfde lid, in samenhang met het eerste lid, van de Wet. De kosten voor huishoudelijke hulp die over het jaar 2005 voor rekening van appellant zijn gebleven betreffen het voor die kosten in totaal betaalde bedrag aan eigen bijdrage minus de door de ziektekostenverzekering verstrekte vergoeding van € 750,-. Blijkens de zich onder de gedingstukken bevindende betalingsoverzichten van het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten b.v. is over het jaar 2005 een bedrag van € 5.183,15 aan eigen bijdrage in de kosten van huis-houdelijke hulp door appellant betaald, hetgeen zou leiden tot een vergoeding van
€ 4.433,15. Op basis van de gedingstukken is niet duidelijk op grond waarvan verweerster bij het bestreden besluit is uitgegaan van een totaal bedrag aan eigen bijdrage voor 2005 van € 5.439,19. Indien dat bedrag juist is, zou een bedrag van € 4.689,19 moeten worden vergoed. De Raad zal gezien het vorenstaande volstaan met vernietiging van het betreffende onderdeel van het bestreden besluit en niet het bedrag vaststellen waarop appellant over 2005 aanspraak heeft. Verweerster zal op basis van de juiste gegevens en met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit dienen te nemen.
2.3. De Raad acht ten slotte termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de reiskosten van de gemachtigde appellant, welke worden begroot op € 21,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 21,-, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad;
Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 november 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.R.S. Bacon.
HD