ECLI:NL:CRVB:2007:BB7401
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Beuker-Tilstra
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag tot uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1918, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 werd afgewezen. De aanvraag was gebaseerd op lichamelijke en psychische klachten die appellant toeschrijft aan zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog, met name zijn gedwongen tewerkstelling in Duitsland. De Raad heeft op 1 november 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.
De Raad overweegt dat de verweerster, de Pensioen- en Uitkeringsraad, op goede gronden het verblijf van appellant in het Arbeitserziehungslager (AEL) Essen-Mülheim buiten beschouwing heeft gelaten. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak in een vergelijkbare zaak, waarin is vastgesteld dat de Wet geen anti-hardheidssbepaling kent die ervaringen gelijkstelt met voor de Wet meetellende omstandigheden. Hoewel verweerster in het bestreden besluit niet inging op het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule, acht de Raad deze tekortkoming niet van voldoende gewicht om het besluit te vernietigen.
De Raad concludeert dat het medisch standpunt van verweerster, gebaseerd op adviezen van geneeskundig adviseurs, in overeenstemming is met de resultaten van medisch onderzoek. De klachten van appellant zijn beoordeeld en er is vastgesteld dat er geen sprake is van invaliditeit in de zin van de Wet. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit naar behoren is voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen aanleiding is voor verderstrekkend medisch onderzoek. De eerdere gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van appellant is niet relevant voor de beoordeling van de aanvraag, omdat er geen verband is met de oorlogsgebeurtenissen.
Uiteindelijk verklaart de Raad het beroep ongegrond en zijn er geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten.