ECLI:NL:CRVB:2007:BB7398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1881 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2007 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 17 juli 2007, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De aanleiding voor het verzet was dat appellant, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. van Ommeren, niet in staat was het verschuldigde griffierecht tijdig te betalen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zich vóór het verstrijken van de termijn tot de griffie had gewend met het verzoek om een langere termijn voor de betaling van het griffierecht, gezien zijn financiële situatie. Deze authentieke aantekening was van belang voor de beoordeling van de zaak.

De Raad oordeelde dat de eerdere uitspraak van 17 juli 2007, die berustte op de niet-betaling van het griffierecht, niet kon standhouden. Het verzet werd gegrond verklaard, wat betekende dat de eerdere uitspraak verviel en het onderzoek in de oorspronkelijke stand werd voortgezet. Appellant kreeg een nieuwe termijn van acht weken voor de betaling van het griffierecht. Tevens werd het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam veroordeeld in de proceskosten van het verzet, die zijn begroot op € 322,-- wegens verleende rechtsbijstand.

De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier S.R. Bagga, en vond plaats in het openbaar. Het onderzoek ter zitting had eerder plaatsgevonden op 24 oktober 2007, waarbij appellant aanwezig was met zijn advocaat, terwijl het College niet vertegenwoordigd was.

Uitspraak

07/1881 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2007, 06/2084 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 7 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 17 juli 2007 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 17 juli 2007 heeft mr. R.G.J. van Ommeren, advocaat te Amsterdam, namens appellant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. Van Ommeren. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 17 juli 2007 berust op de overweging dat appellant het verschuldigde griffierecht niet binnen de hem daartoe gestelde termijn heeft betaald en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
In hetgeen appellant ter zitting naar voren heeft gebracht ziet de Raad voldoende aanknopingspunten om aannemelijk te achten dat appellant zich vóór het verstrijken van de hem gestelde termijn tot de griffie van de Raad heeft gewend met het verzoek om aan hem, in verband met zijn financiële situatie, een langere termijn voor de betaling van het griffierecht te gunnen. De Raad acht in het bijzonder van belang dat in een authentieke aantekening van appellant de medewerker van de griffie met wie appellant contact zou hebben gehad, met name wordt genoemd.
In die omstandigheden dient het verzet gegrond te worden verklaard.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 17 juli 2007 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Aan appellant zal, bij aangetekende brief, een termijn van acht weken worden gegund voor de betaling van het griffierecht.
Het College dient te worden veroordeeld in de proceskosten van het verzet, begroot op € 322,-- wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant in verzet tot een bedrag van € 322,--, te betalen door de gemeente Amsterdam.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) S.R. Bagga.
IJ