ECLI:NL:CRVB:2007:BB6952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3233 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de hoogte van het WW-dagloon en de rol van werkgeversinformatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het bezwaar van appellant tegen de weigering van een WW-uitkering door het Uwv werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 november 2007 uitspraak gedaan. Appellant had eerder een uitkering op basis van een dagloon van € 55,23 ontvangen, maar betwistte de hoogte van dit dagloon. Hij stelde dat zijn werkgever, Leeuwerke, een te laag bedrag aan provisie had doorgegeven, en dat hij recht had op een hoger bedrag aan salaris en provisie. Appellant had een vordering lopen tegen Leeuwerke bij de kantonrechter en verwees naar een fax met een provisie-overzicht dat een bedrag van € 22.651 vermeldde.

De Raad overwoog dat het Uwv bij de berekening van het dagloon mocht afgaan op de gegevens die door de werkgever waren verstrekt. De Raad concludeerde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij meer loon had ontvangen dan de werkgever had opgegeven. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast voor de appellant in gevallen waar hij meer loon claimt dan door de werkgever is gerapporteerd. De Raad stelde vast dat de kantonrechter nog geen uitspraak had gedaan over de loonvordering, waardoor deze vordering nog niet rechtens was vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

06/3233 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2006, 05/2868 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 1 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Mens, advocaat te Hoofddorp, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2007, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Mens, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 19 augustus 2004 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 januari 2004, waarbij aan appellant een uitkering krachtens de WW werd geweigerd, gegrond verklaard en is aan appellant met ingang van 9 december 2003 een uitkering krachtens de WW toegekend, gebaseerd op een dagloon van € 55,23. Aan dit besluit ligt - voor zover betrekking hebbend op de hoogte van het dagloon - ten grondslag de berekening van het Uwv, welke is gebaseerd op de door de werkgever Leeuwerke vermelde totaal bedrag van € 4.885,92 dat appellant in de periode van 26 weken direct voorafgaande aan 1 januari 2003 aan wisselend loon zou hebben ontvangen, waaronder begrepen een bedrag van € 2.652,04 aan provisie.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het Uwv in dit standpunt gevolgd en het beroep van appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van dit oordeel gemotiveerd bestreden. Appellant blijft van mening dat zijn werkgever Leeuwerke een veel te laag bedrag aan provisie heeft betaald en doorgegeven, dat er dienaangaande een vordering loopt tegen deze werkgever bij de kantonrechter en dat hij tevens nog recht heeft op salaris over de maanden november en december 2002 inclusief vakantiegeld. Daarbij verwijst appellant naar de in eerste aanleg reeds overgelegde stukken dienaangaande en met name naar de fax inzake een provisie-overzicht op naam van appellant van de werkgever zelf, waaruit blijkt dat de provisie € 22.651 bedraagt. Appellant verzoekt de Raad bij de beoordeling van het dagloon in ieder geval uit te gaan van laatstgenoemde bedrag aan provisie.
De Raad overweegt als volgt.
Evenals de rechtbank ziet de Raad op grond van de gedingstukken geen grond voor het oordeel dat het Uwv bij de berekening van het dagloon d.d. 16 augustus 2004 niet mocht afgaan op de gegevens verstrekt door de werkgever Leeuwerke. In deze opgave is door de werkgever vermeld dat appellant een bedrag van € 2.233,88 als bruto loon verdiende en een bedrag van € 2.652,04 ter zake aan provisie ontving. In de overige gedingstukken heeft de Raad geen concrete aanknopingspunten gezien dat appellant meer ontving.
Conform vaste jurisprudentie van de Raad dient degene, die stelt meer loon te hebben genoten dan uit de administratie van de werkgever blijkt, zulks genoegzaam aan te tonen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant in die bewijslast niet is geslaagd. Wat er verder zij van de stelling namens appellant dat in het kader van de loonvorderingsprocedure bij de kantonrechter de werkgever met zijn fax inzake een provisie-overzicht op naam van appellant in feite (alsnog) erkent dat hij ieder geval nog een bedrag van € 22.651,-- aan provisie moet uitbetalen, dient de Raad met de rechtbank te constateren dat de kantonrechter hierover nog steeds geen uitspraak heeft gedaan en dat derhalve deze vordering nog niet rechtens is komen vast te staan. Mocht deze loonvorderingsprocedure bij de kantonrechter slagen, dan ziet het Uwv, zoals van de zijde van het Uwv ter zitting nogmaals is bevestigd, verder vooralsnog geen beletsel het dagloon op verzoek te herzien overeenkomstig het oordeel van de kantonrechter ter zake van de geclaimde vordering.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en
G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 november 2007.