ECLI:NL:CRVB:2007:BB6748

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3762 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet toekennen vast dienstverband bij Wageningen Universiteit en Researchcentrum

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem, die op 15 mei 2006 een beslissing heeft genomen over haar tijdelijke aanstelling bij Wageningen Universiteit en Researchcentrum. Appellante was sinds 8 oktober 2003 aangesteld als functionaris Kwaliteit, Arbo en Milieu en had verschillende tijdelijke aanstellingen gehad, waarvan de laatste eindigde op 15 mei 2006. Appellante stelde dat zij, gezien de toezeggingen van het college en haar goede functioneren, recht had op een vast dienstverband. Het college daarentegen voerde aan dat de financiële situatie van de organisatie het niet mogelijk maakte om haar een vast dienstverband aan te bieden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 18 oktober 2007 geoordeeld dat het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verlenen van een vast dienstverband aan appellante bezwaarlijk was, gezien de reorganisatie en de bezuinigingen die op dat moment plaatsvonden. De Raad oordeelde dat de mededelingen van het college niet als onvoorwaardelijke toezeggingen konden worden beschouwd en dat appellante geen aanspraak kon maken op een vast dienstverband, ondanks haar goede functioneren. De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter, maar vernietigde deze voor zover het ging om de kosten van bezwaar, waarbij het college werd veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de nadere hoorzitting.

De uitspraak benadrukt het belang van de context van reorganisaties en financiële beperkingen bij de beoordeling van aanspraken op een vast dienstverband. De Raad concludeerde dat de omstandigheden die leidden tot de tijdelijke aanstelling van appellante niet meer aanwezig waren, waardoor het college niet verplicht was om haar aanstelling om te zetten in een vast dienstverband. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtspositie van ambtenaren in tijdelijke dienst en de toepassing van het vertrouwensbeginsel in dergelijke situaties.

Uitspraak

06/3762 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 15 mei 2006, 06/2552, 06/1847 en 06/2492 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van Bestuur van Wageningen Universiteit en Researchcentrum (hierna: college)
Datum uitspraak: 18 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2007. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar echtgenoot [echtgenoot]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en door
mr. M. de Vries en M. van Laar, beiden werkzaam bij Wageningen Universiteit en Researchcentrum.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 8 oktober 2003 is appellante op grond van artikel 3.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de CAO Nederlandse Universiteiten (CAO NU) van 1 oktober 2003 tot 1 februari 2006 aangesteld bij het bureau Dierwetenschappen als functionaris Kwaliteit, Arbo en Milieu (KAM).
1.2. Bij besluit van 18 mei 2004 is appellante op grond van artikel 3.7, eerste lid, aanhef en onder a, van de CAO NU in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd tot 15 mei 2006 aangesteld als KAM-adviseur bij de Facilitaire Dienst. Daarbij is aangegeven dat het een proeftijd betreft en dat bij vervulling van de functie naar volle tevredenheid te zijner tijd een dienstverband voor onbepaalde tijd zal worden toegekend.
1.3. Bij besluit van 23 juli 2004 is de einddatum van de tijdelijke aanstelling gewijzigd van 15 mei 2006 in 15 mei 2005. Daarbij is aangegeven dat begin 2005 wordt bepaald of appellantes tijdelijke dienstverband per 15 mei 2005 zal worden omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
1.4. Bij besluit van 21 februari 2005 heeft het college de duur van appellantes tijdelijke aanstelling op grond van artikel 3.7, eerste lid, aanhef en onder c, van de CAO NU verlengd voor de periode van 15 mei 2005 tot 15 mei 2006. Daarbij is aan appellante meegedeeld dat het, gezien de moeilijke financiële situatie van de Kenniseenheid Groene Ruimte en de onlangs door de Raad van Toezicht vastgestelde krimpdoelstelling van 25% bij de staf- en ondersteunende diensten, niet mogelijk is haar een dienstverband voor onbepaalde tijd aan te bieden.
1.5. Bij besluit van 31 maart 2006 (hierna: bestreden besluit), heeft het college appellantes bezwaar tegen het besluit van 21 februari 2005 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen een ander, hier verder niet aan de orde zijnd besluit gegrond verklaard.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: voorzieningenrechter) heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover thans nog van belang, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij niet is beslist op appellantes verzoek om vergoeding van kosten van bezwaar, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en bepalingen gegeven inzake kosten van bezwaar, proceskosten en griffierecht.
3. Het betoog van appellante in hoger beroep komt er - samengevat - op neer dat zij, gelet op de schriftelijk en mondeling gedane toezeggingen, alsmede op het feit dat zij naar volle tevredenheid functioneerde, erop mocht vertrouwen dat haar een vast dienstverband zou worden toegekend. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. Volgens vaste jurisprudentie (CRvB 5 juni 2003, LJN AH9041 en TAR 2003, 171) vloeit uit de omstandigheid dat een ambtenaar in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld voort dat het bestuursorgaan niet gehouden is die aanstelling na afloop van de gestelde termijn te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling, tenzij er een verplichting bestaat tot voortzetting van het dienstverband, dan wel het niet verlengen in strijd zou komen met enige regel van ongeschreven recht.
4.2. Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, van de CAO NU wordt, zodra de omstandigheid die leidde tot een dienstverband voor bepaalde tijd zich niet meer voordoet, een dienst-verband voor onbepaalde tijd verleend, tenzij dit uit anderen hoofde bezwaarlijk is.
4.3. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is met het oog op de moeilijke financiële positie van bepaalde bedrijfsonderdelen per 1 januari 2004 een reorganisatie ingezet onder de naam Focus 2006. Toen deze onvoldoende soelaas bleek te bieden, zijn in oktober 2004 op grond van de Contourennota Vervolg Focus 2006 (hierna: Contourennota) ook de staf- en ondersteunende diensten (waaronder de Facilitaire Dienst) in de bezuinigingsoperatie betrokken. Daarmee werd een inkrimping van het personeels-bestand bij die diensten met 25% beoogd. Dit heeft onder meer geleid tot de maatregel dat tijdelijke dienstverbanden niet worden verlengd.
4.4. Evenals de voorzieningenrechter, is de Raad van oordeel dat het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verlenen van een dienstverband voor onbepaalde tijd aan appellante uit dien hoofde bezwaarlijk was in de zin van artikel 3.9, eerste lid, voornoemd. Dit betekent dat appellante, hoewel zij naar behoren heeft gefunctioneerd, aan dit artikellid geen aanspraak op het door haar gewenste vaste dienstverband kon ontlenen.
4.5. De stelling van appellante dat in andere gevallen wel een aanstelling in vaste dienst is verleend - welke stelling niet met nadere gegevens is onderbouwd - acht de Raad voldoende weerlegd met het verweer van het college dat het daarbij ging om diensten die, anders dan de Facilitaire Dienst, reeds zodanig waren ingekrompen dat er binnen de
25%-doelstelling weer ruimte voor een vaste aanstelling was ontstaan.
4.6. De in de besluiten van 18 mei 2004 en 23 juli 2004 gedane mededelingen zijn naar het oordeel van de Raad niet aan te merken als onvoorwaardelijke toezeggingen waarop appellante een in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel kan baseren. Toen die mededelingen werden gedaan, was de reorganisatie Focus 2006 reeds ingezet. Deze reorganisatie gold echter niet voor de Facilitaire Dienst en stond dan ook niet in de weg aan het voornemen om appellante bij gebleken geschiktheid in vaste dienst te laten treden. De uit de Contourennota voortvloeiende nadere bezuinigingsoperatie heeft pas in september 2004 vaste vorm aangenomen. Die operatie vormde een nieuwe - in mei en juli 2004 nog niet voorzienbare - omstandigheid en leverde een beletsel op als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, van de CAO NU. De mededelingen waarop appellante zich beroept kunnen niet los van dit artikellid worden gezien. Zij strekken niet zo ver dat er de garantie in ligt besloten dat een wijziging van omstandigheden, zoals hier aan de orde, niet aan appellante zal worden tegengeworpen.
4.7. De door appellante gestelde positieve uitlatingen van leidinggevende functionarissen maken het vorenstaande niet anders, reeds omdat niet aannemelijk is geworden dat deze bevoegdelijk namens het college zijn gedaan. Daarbij neemt de Raad nog in aanmerking dat het college onweersproken heeft gesteld dat de door het hoofd van de Facilitaire Dienst bij een beoordeling gedane toezegging onverwijld door de beoordelingsautoriteit is overruled.
4.8. In zoverre treft het hoger beroep van appellante dus geen doel.
5. Appellante heeft in hoger beroep nog betoogd dat de voorzieningenrechter, bij het bepalen van de te vergoeden kosten van bezwaar, eraan is voorbij gegaan dat niet één maar twee hoorzittingen ten overstaan van de bezwarencommissie hebben plaatsgevonden. De Raad stelt op grond van de gedingstukken vast dat in de bezwaarfase inderdaad een nadere hoorzitting heeft plaatsgehad, waar appellante en haar gemachtigde beiden aanwezig waren. Nu het college de grieven van appellante dienaangaande niet heeft bestreden, ziet de Raad daarin aanleiding de aangevallen uitspraak in zoverre te vernietigen en een nadere veroordeling uit te spreken in de kosten van bezwaar. De voor aanvullende vergoeding in aanmerking komende kosten zijn beperkt gebleven tot de kosten van verleende rechtsbijstand in verband met het bijwonen van een nadere hoorzitting. Dit leidt gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht tot een veroordeling van het college in de kosten van bezwaar van appellante tot een bedrag van
0,5 x € 322,- = € 161,-.
6. Voor het overige komt de aangevallen uitspraak, voor zover in hoger beroep aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad acht tot slot, nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is nagelaten het college te veroordelen in appellantes kosten verbonden aan de nadere hoorzitting in bezwaar;
Veroordeelt het college in de kosten van appellante verbonden aan de nadere hoorzitting in bezwaar tot een bedrag van € 161,- te betalen door Wageningen Universiteit en Researchcentrum;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
Bepaalt dat Wageningen Universiteit en Researchcentrum het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 211,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.J.W. Loots als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2007.
(get.) R. Kooper.
(get.) P.J.W. Loots.
HD