ECLI:NL:CRVB:2007:BB6565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/3755 ANW, 05/3756 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ANW-uitkering in verband met inkomsten uit arbeid

In deze zaak gaat het om de herziening van de ANW-uitkering van appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb) in verband met inkomsten uit arbeid. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 april 2005. De rechtbank had de beroepen van appellante tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard. De Svb had op 13 oktober 2004 twee besluiten genomen, waarbij de nabestaandenuitkering van appellante over het tijdvak van maart tot en met september 2003 werd herzien, omdat appellante in die periode inkomsten uit arbeid had. Daarnaast werd de ANW-uitkering van appellante per 1 juni 2004 herzien, omdat deze niet hoger kon zijn dan de alimentatie die haar ex-partner verschuldigd was.

Tijdens de zitting op 13 september 2007 is appellante niet verschenen, terwijl de Svb zich liet vertegenwoordigen door haar advocaat. De Raad overweegt dat de Svb terecht heeft besloten tot herziening van de ANW-uitkering, aangezien appellante in de betreffende periode inkomsten uit arbeid had. De Raad stelt vast dat de Svb haar besluiten heeft gebaseerd op juiste gegevens en dat appellante haar stelling dat de inkomensgegevens onjuist zijn, niet heeft onderbouwd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de herziening van de ANW-uitkering niet kennelijk onredelijk is.

Ten aanzien van het tweede besluit oordeelt de Raad dat de Svb bevoegd was om de ANW-uitkering van appellante te herzien, los van het bezwaar tegen het eerdere besluit. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is om aan te nemen dat de herziening in strijd is met het verbod van reformatio in peius. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

05/3755 ANW
05/3756 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 april 2005, 04/3504 en 04/3505 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 25 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft twee verweerschriften ingediend alsmede een aanvullend verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2007. Appellante en haar advocaat zijn daarbij, met kennisgeving, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreide weergave van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak.
Bij besluit van 13 oktober 2004 (hierna: besluit 1) heeft de Svb zijn primaire besluit van 16 januari 2004 gehandhaafd, waarbij de aan appellante toegekende nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) over het tijdvak van maart 2003 tot en met september 2003 is herzien in verband met inkomsten in verband met arbeid van appellante.
Bij besluit van eveneens 13 oktober 2004 (hierna: besluit 2) heeft de Svb zijn primaire besluit van 2 juni 2004 gehandhaafd, waarbij de ANW-uitkering van appellante met ingang van 1 juni 2004 is herzien, omdat de hoogte van de uitkering op grond van artikel 17, derde lid, van de ANW niet hoger kan zijn dan de hoogte van de alimentatie die haar ex-partner verschuldigd was.
De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de beide bestreden besluiten ongegrond verklaard. Namens appellante is met betrekking tot besluit 1 ook in hoger beroep aangevoerd dat door een medewerker van de Svb aan haar is medegedeeld dat haar inkomsten niet van invloed zouden zijn op haar aanspraak op nabestaandenuitkering en dat zij op die mededeling zou mogen vertrouwen. Voorts zouden de door de Svb gehanteerde bedragen aan ontvangen uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) onjuist zijn. Ten aanzien van besluit 2 is aangevoerd dat dit in strijd met het verbod van reformatio in peius als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen.
Ter zitting is door de gemachtigde van de Svb desgevraagd medegedeeld dat de herziening van de ANW-uitkering uitsluitend betrekking heeft op het tijdvak van maart tot en met september 2003.
De Raad overweegt het volgende.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb terecht heeft besloten de ANW-uitkering van appellante te herzien over het tijdvak van maart tot en met september 2003, nu toen sprake was van inkomsten in verband met arbeid, welke – anders dan de voordien verworven inkomsten uit arbeid – volledig in mindering gebracht dienen te worden op de uitkering. De Raad is niet gebleken dat de Svb deze herziening heeft gebaseerd op onjuiste gegevens. Uit de gedingstukken blijkt immers dat de Svb besluit 1 heeft gebaseerd op van het Uwv verkregen gegevens omtrent de aan appellante toegekende WW-uitkering. Voorts heeft appellante haar stelling dat sprake zou zijn van onjuiste inkomensgegevens op geen enkele wijze onderbouwd.
Uit het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de ANW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Verder is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de Svb ook met toepassing van het door de Svb ontwikkelde beleid, ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot herziening van de ANW-uitkering van appellante. Daarbij wijst de Raad erop dat appellante uitgebreide informatie heeft ontvangen, waarin het onderscheid tussen inkomsten uit en in verband met arbeid nader is toegelicht. Het had appellante dan ook redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat zij te veel ANW-uitkering ontving vanaf maart 2003. Voorts is naar ’s Raads oordeel geen sprake van een situatie waarin de herziening met terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is te achten.
Ten aanzien van besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat zij appellante niet volgt in haar oordeel dat dit besluit in strijd is met het in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb besloten liggende verbod van reformatio in peius. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond is om aan te nemen dat de Svb niet bevoegd zou zijn om, los van het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2004, de ANW-uitkering van appellante te herzien vanaf juni 2004. De Raad kan zich geheel verenigen met dit oordeel van de rechtbank en onderschrijft dat.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2007.
(get.) T.L. de Vries
(get.) A.C. Palmboom
IJ