ECLI:NL:CRVB:2007:BB6565
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van ANW-uitkering in verband met inkomsten uit arbeid
In deze zaak gaat het om de herziening van de ANW-uitkering van appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb) in verband met inkomsten uit arbeid. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 april 2005. De rechtbank had de beroepen van appellante tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard. De Svb had op 13 oktober 2004 twee besluiten genomen, waarbij de nabestaandenuitkering van appellante over het tijdvak van maart tot en met september 2003 werd herzien, omdat appellante in die periode inkomsten uit arbeid had. Daarnaast werd de ANW-uitkering van appellante per 1 juni 2004 herzien, omdat deze niet hoger kon zijn dan de alimentatie die haar ex-partner verschuldigd was.
Tijdens de zitting op 13 september 2007 is appellante niet verschenen, terwijl de Svb zich liet vertegenwoordigen door haar advocaat. De Raad overweegt dat de Svb terecht heeft besloten tot herziening van de ANW-uitkering, aangezien appellante in de betreffende periode inkomsten uit arbeid had. De Raad stelt vast dat de Svb haar besluiten heeft gebaseerd op juiste gegevens en dat appellante haar stelling dat de inkomensgegevens onjuist zijn, niet heeft onderbouwd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de herziening van de ANW-uitkering niet kennelijk onredelijk is.
Ten aanzien van het tweede besluit oordeelt de Raad dat de Svb bevoegd was om de ANW-uitkering van appellante te herzien, los van het bezwaar tegen het eerdere besluit. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is om aan te nemen dat de herziening in strijd is met het verbod van reformatio in peius. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.