ECLI:NL:CRVB:2007:BB6556

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2820 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor eigen werk van een appellante met een WAO-uitkering na herziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als commercieel medewerkster werkte, had zich ziekgemeld na haar bevallingsverlof in 1998 en ontving een WAO-uitkering. In 2003 werd haar uitkering herzien, waarbij het Uwv oordeelde dat zij niet meer volledig arbeidsongeschikt was, maar geschikt voor een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Appellante was het niet eens met deze herziening en stelde dat zij wel degelijk geschikt was voor haar eigen werk.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld en vastgesteld dat het Uwv op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek tot de conclusie was gekomen dat appellante niet geschikt was voor haar eigen werk. De Raad oordeelde dat de urenbeperking die het Uwv had vastgesteld, op medische gronden was onderbouwd. De Raad nam daarbij in overweging dat appellante sinds haar ziekmelding in 1998 niet meer had gewerkt en dat zij zelf had aangegeven het werk nog niet aan te kunnen. De bezwaarverzekeringsarts had ook geen onvoorwaardelijke geschiktheid voor het eigen werk kunnen vaststellen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier A.C. Palmboom, op 25 oktober 2007.

Uitspraak

05/2820 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2005, 04/649 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nog nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2007. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. de Groot.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was werkzaam als commercieel medewerkster voor 24 uur per week - verdeeld over drie dagen van acht uur - in dienst van een financieringskantoor te Heerlen. Na haar bevallingsverlof heeft appellante zich op 11 september 1998 ziekgemeld in verband met klachten van moeheid en surmenage. Voorts had appellante klachten van depressieve aard. Verzekeringsgeneeskundig onderzoek per einde wachttijd heeft uitgewezen dat appellante geen duurzame benutbare mogelijkheden had waarna aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 21 augustus 2003 is aan appellante medegedeeld dat de aan haar toegekende WAO-uitkering per 14 oktober 2003 wordt herzien en nader vastgesteld naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Aan dit besluit ligt een rapportage d.d. 10 juli 2003 van de verzekeringsarts ten grondslag waaruit blijkt dat voor appellante op grond van beperkingen in haar belastbaarheid, met name ten aanzien van stresserend werk, tevens een urenbeperking dient te worden gehanteerd uit profylactische overwegingen. Hierbij is opgemerkt dat deze urenbeperking voor 20 uur per week met een gemiddelde van vier uur per dag kan worden opgeheven bij werkhervatting en gewenning aan het arbeidsproces. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens geoordeeld dat appellante niet geschikt kan worden geacht voor het eigen werk en voorts dat appellante niet in een aangepaste functie bij de eigen werkgever herplaatsbaar is. Appellante wordt geschikt geacht voor een aantal aan haar voorgehouden functies, hetgeen - rekening houdend met de urenbeperking - heeft geleid tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 43,17.
Naar aanleiding van het namens appellante tegen dit besluit aangevoerde bezwaar, waarin appellante met name heeft betoogd dat zij wel arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk, heeft het Uwv nader onderzoek laten verrichten door een bezwaarverzekeringsarts. Deze is tot de slotsom gekomen dat niet zonder voorbehoud geconcludeerd kan worden tot geschiktheid voor het eigen werk. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierbij van belang geacht dat appellante al jaren niet meer werkt, steeds zelf heeft aangegeven het werk (nog) niet (in volle omvang) aan te kunnen, ze in de thuissituatie best zwaar wordt belast, ze nog steeds een zorgelijke, overbelaste indruk maakt en het eigen werk als redelijk stresserend wordt beschreven.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
De Raad overweegt als volgt.
Tussen partijen is slechts in geschil de vraag of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante ten tijde in geding ongeschikt is voor haar eigen werk op grond van een op medische gronden vastgestelde urenbeperking.
Naar het oordeel van de Raad heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden en berusten de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in de belastbaarheid van appellante en de noodzakelijk geachte urenbeperking op een deugdelijke onderbouwing. Hierbij heeft de Raad mede in aanmerking genomen dat appellante vanaf haar ziekmelding in 1998 niet meer heeft gewerkt en ook tot het besluit van 21 augustus 2003 nimmer bezwaar heeft gemaakt tegen het oordeel van het Uwv dat zij volledig arbeidsongeschikt moest worden beschouwd. Nog tijdens het medisch onderzoek op 10 juli 2003 heeft appellante aan de verzekeringsarts medegedeeld zich geschikt te achten voor een aangepaste functie bij haar huidige werkgever, bestaande uit puur administratief werk voor enkele uren per dag en mogelijk weer toewerkend naar haar eigen functie. Met de door de verzekeringsarts gestelde prognose dat verdere verbetering met volledige geschiktheid voor eigen werk te verwachten is, heeft appellante zich blijkens de rapportage kunnen verenigen. Vervolgens heeft appellante in een telefonisch overleg van 5 augustus 2003 aan de arbeidsdeskundige gemeld dat het verrichten van haar eigen werk voor 20 uur per week mogelijk moet zijn en dat zij herplaatst wil worden bij haar eigen werkgever.
In hetgeen namens appellante ten aanzien van de gestelde geschiktheid voor haar maatgevende arbeid naar voren is gebracht, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de medische advisering die heeft geleid tot de onderhavige besluitvorming. Nu geschiktheid voor het eigen werk slechts kan worden aangenomen indien de maatgevende arbeid in volle omvang – zowel wat belasting als wat duur betreft – kan worden verricht, heeft het Uwv terecht geoordeeld dat appellante niet geschikt is voor haar eigen werk.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.C. Palmboom.