ECLI:NL:CRVB:2007:BB6409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3441 CSV, 07/1112 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake correctienota's loonadministratie en redelijke schatting door Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 mei 2006, waarin het beroep gegrond werd verklaard en het besluit van 21 september 2005 van het Uwv werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de correctienota's, die voortkwamen uit een looncontrole bij appellant, niet meer als juist konden worden aangemerkt. Het Uwv had nagelaten om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, wat leidde tot de vernietiging van het besluit. Appellant was van mening dat de rechtbank ten onrechte zijn grief over het gebrek aan motivering van het besluit had gepasseerd. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat het Uwv in het verweerschrift de berekeningen van de correctienota's inzichtelijk had gemaakt. De Raad oordeelde dat de toelichting van het Uwv, samen met de overige gedingstukken, voldoende inzicht gaf in de berekening van de correcties. De Raad verklaarde het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2006 ongegrond, en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten. De Raad concludeerde dat de door appellant gevoerde loonadministratie geen juist beeld gaf van de door hem betaalde lonen, en dat het Uwv zich op een redelijke schatting mocht baseren. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

06/3441 CSV
07/1112 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 mei 2006, 05/5177 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 18 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.H.H. Sijbers, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een afschrift ingezonden van een ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 22 augustus 2006.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2007. Namens appellant is verschenen mr. Sijbers, voornoemd, en het Uwv heeft zich, zoals aangekondigd, niet doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Een in 2003 bij appellant gehouden looncontrole heeft aanleiding gevormd tot het instellen van een onderzoek door de afdeling fraude, preventie en opsporing van het Uwv. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal werkgeversfraude van 1 april 2005. De conclusies van het onderzoek luidden onder meer dat appellant een onjuiste loonadministratie heeft gevoerd en onjuiste opgave heeft gedaan aan het Uwv van het door werknemers in 2002 en 2003 genoten loon. Eén en ander heeft geleid tot correctienota’s over 2002 en 2003 van 7 april 2005. Bij besluit van 21 september 2005 is het bezwaar tegen deze besluiten gegrond verklaard, omdat ten aanzien van twee personen opgelegde correcties niet werden gehandhaafd. Voor het overige zijn de opgelegde correcties gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak -met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht- het beroep gegrond verklaard en het besluit van 21 september 2005 vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de in de correctienota’s genoemde bedragen door het deels gegrond verklaarde bezwaar daartegen, niet meer als juist kunnen worden aangemerkt. Indien naar aanleiding van het bezwaar wijziging van de primaire besluitvorming nodig wordt geacht, dient een bestuursorgaan dienovereenkomstig te beslissen in het besluit op bezwaar. Nu het Uwv dit heeft nagelaten, dient het besluit van 21 september 2005 te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aldus de rechtbank. Bij dit oordeel heeft de rechtbank voorts laten meewegen dat het Uwv in het bij de rechtbank ingediende verweerschrift heeft meegedeeld dat bij de berekening van de correctienota’s ten onrechte het anoniementarief is gehanteerd.
De overige door appellant aangevoerde grieven zijn door de rechtbank verworpen.
Appellant heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
In het besluit van 22 augustus 2006 heeft het Uwv het bezwaar tegen de besluiten van
7 april 2005 gegrond verklaard en aangegeven met welke bedragen de correctienota’s dienen te worden gecrediteerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de tenaamstelling van de correctienota’s niet voor onjuist kan worden gehouden. In het handelsregister stond ten tijde hier van belang [naam personeelsdiensten] geregistreerd als eenmanszaak, die voor rekening van appellant werd gedreven. Daarnaast stond appellant als werkgever bij het Uwv ingeschreven en werden de arbeidsovereenkomsten en de meldingen sociale verzekeringen overeenkomstig deze inschrijving opgemaakt en verzorgd. Het enkele feit dat op enig moment tijdens het onderzoek werkgeversfraude het vermoeden is gerezen dat appellant, samen met [K.], een vennootschap onder firma vormde is onvoldoende om het voorgaande voor onjuist te houden.
Appellant is voorts van mening dat de rechtbank ten onrechte zijn grief over het gebrek aan motivering van het besluit van 21 september 2005 heeft gepasseerd. De Raad stelt vast dat het Uwv eerst met het bij de rechtbank ingediende verweerschrift de aan de correctienota’s ten grondslag liggende berekeningen inzichtelijk heeft gemaakt. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat deze toelichting, gevoegd bij de overige gedingstukken, voldoende inzicht geven in de wijze van berekening van de correcties.
De rechtbank heeft in haar motivering weliswaar niet verwezen naar de in het verweerschrift door het Uwv gegeven toelichting, maar de Raad acht dat, mede gezien het feit dat de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard en het Uwv inmiddels een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen, onvoldoende grond om de aangevallen uitspraak aan te kunnen tasten.
Voorts heeft appellant grieven aangevoerd tegen het door het Uwv bij de correcties gehanteerde bruto-uurloon. In dat verband heeft appellant onder meer bestreden dat er zogeheten netto-loonafspraken zijn gemaakt.
De Raad stelt echter vast dat het in dit verband opgeworpen punt van geschil uitsluitend de vraag betreft of het bruto-loon waar het Uwv vanuit is gegaan te hoog is. Appellant heeft niet betoogd dat de door hem tijdens het onderzoek werkgeversfraude genoemde loonbedragen bruto-bedragen zijn en dat die bedragen de basis voor de berekeningen van de correcties dienen te vormen. Hij is wel van mening dat het Uwv van een te hoog bedrag aan bruto-uurloon is uitgegaan. Volgens appellant dienen de in enige arbeidsovereenkomsten vermelde bruto-bedragen de basis te vormen voor de berekening van de premiecorrecties. De vraag naar eventuele netto-loonafspraken zal de Raad dan ook onbesproken laten. Dit geldt eveneens voor het door appellant in dat verband gedane bewijsaanbod.
Niet bestreden wordt dat de door appellant gevoerde loonadministratie geen juist beeld gaf van de door hem betaalde lonen en dat die administratie dan ook niet als grondslag voor de premieheffing kan dienen. Hiermee heeft appellant het risico genomen dat het Uwv zich dient te baseren op een schatting, waarbij wel als uitgangspunt dient te gelden dat die schatting redelijk moet zijn. Op basis van de wel aangetroffen stukken, waaronder de urenstaten bij de verkoopfacturen, heeft het Uwv een schatting gemaakt. Wat de hoogte van het loon betreft heeft het Uwv met name acht geslagen op de door appellant afgelegde verklaring. De Raad acht deze gang van zaken juist, te minder nu het door het Uwv gehanteerde uurloon enigermate lager is dan het door appellant in zijn verklaring genoemde loon.
Gelet op het voorgaande komt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad zal vervolgens het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 22 augustus 2006 met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb bij de beoordeling betrekken. De hoogte van de in het besluit van 22 augustus 2006 vermelde crediteringen is door appellant niet bestreden. Hetgeen appellant ter zitting van de Raad heeft opgemerkt omtrent de motivering van dat besluit, slaagt niet. De Raad verwijst in dat verband naar hetgeen hiervoor in dat verband is overwogen in relatie tot het besluit van 21 september 2005. Het beroep, voor zover dat geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 22 augustus 2006, moet dan ook ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2007.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) D. Olthof.
IJ