ECLI:NL:CRVB:2007:BB5671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3910 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete oplegging wegens niet tijdig indienen van jaarloonopgaven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2006. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van 20 september 2005 vernietigd, omdat zij aannemelijk achtte dat de op 24 februari 2005 door appellant ontvangen diskette de loongegevens van betrokkene bevatte. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat betrokkene niet heeft voldaan aan de verplichting om tijdig een volledige en juiste loonopgave te doen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 10 oktober 2007 behandeld. Tijdens de zitting op 29 augustus 2007 zijn partijen niet verschenen.

De Raad heeft overwogen dat het de verantwoordelijkheid van betrokkene als werkgever is om tijdig een volledige en juiste loonopgave te doen. Appellant ontving de jaarloonopgave van betrokkene over 2004 niet binnen de gestelde termijn en ontving ook geen reactie op twee rappellen. Betrokkene stelde dat zij de jaarloonopgave tijdig had ingediend, maar de Raad oordeelde dat dit niet aannemelijk was gemaakt. De Raad concludeerde dat de ontvangen diskettes niet te verwerken waren en dat betrokkene niet aan de verplichtingen op grond van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) had voldaan.

De Raad oordeelde dat appellant op grond van artikel 12 CSV een boete moest opleggen, aangezien de overtreding van de verplichting om de jaarloonopgave tijdig in te dienen als ernstige nalatigheid wordt gekwalificeerd. De Raad verklaarde het hoger beroep van appellant gegrond en vernietigde de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep van betrokkene ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/3910 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2006, 05/4431 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[Betrokkene]
en
appellant
Datum uitspraak: 10 oktober 2007.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft drs. J.B.G. Vrolijk, belastingadviseur te Dordrecht, een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter zitting ter behandeling aan de orde gesteld op 29 augustus 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidde ten tijde als hier van belang.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Bij brief van 6 juni 2005 heeft appellant aan betrokkene medegedeeld dat ter zake van het niet nakomen van de plicht om tijdig de jaarloonopgaven 2004 in te dienen een boete zal worden opgelegd, waarbij is aangegeven dat de overtreding aan opzet of grove schuld is te wijten. Vervolgens is bij besluit van 7 juli 2005 een boete opgelegd van in totaal
€ 698,00. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 20 september 2005 ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat zowel op 24 februari 2005 als 15 april 2005 diskettes van het administratiekantoor van betrokkene zijn ontvangen, deze waren echter niet te verwerken, noch was na te gaan of daarop de jaarloonopgaven van betrokkene stonden. Op 25 februari 2005 is een diskette van het administratiekantoor van betrokkene ontvangen, maar daarop stonden de jaarloonopgaven van betrokkene niet. Op 15 maart 2005 en 28 april 2005 heeft appellant betrokkene gerappelleerd alsnog aan de verplichting tot het indienen van de jaarloonopgaven te voldoen.
Op 19, 20 en 21 juli 2005 heeft appellant de jaarloonopgaven, op papier, van betrokkene ontvangen.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 september 2005 vernietigd. De rechtbank heeft daartoe -kort gezegd-overwogen het aannemelijk te achten dat de op 24 februari 2005 door appellant ontvangen diskette de loongegevens van betrokkene bevatte. Van overtreding van de loonopgaveverplichting is dan ook geen sprake.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Terecht heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen dat het tot de verantwoordelijkheid van betrokkene als werkgever behoort om een volledige en juiste loonopgave te doen. De Raad voegt daar nog aan toe dat dit ook tijdig dient plaats te vinden en dat iedere werkgever geacht wordt hiervan op de hoogte te zijn.
De Raad stelt vervolgens vast dat appellant de jaarloonopgave van betrokkene over het jaar 2004 niet binnen de daarvoor in artikel 12, eerste lid, van het Loonadministratiebesluit gestelde termijn heeft ontvangen en evenmin een reactie van betrokkene heeft ontvangen op twee nadien aan betrokkene verzonden rappellen. Betrokkene heeft staande gehouden dat zij de jaarloonopgave wel tijdig heeft ingezonden, maar zij is er naar het oordeel van de Raad niet in geslaagd zulks aannemelijk te maken. Daartoe is in ieder geval niet voldoende dat appellant niet te verwerken diskettes van het administratiekantoor van betrokkene heeft ontvangen, waarvan niet is komen vast te staan dat deze de jaarloonopgaven 2004 van betrokkene bevatten. Voorts is daartoe ook van onvoldoende betekenis de door betrokkene in bezwaar en beroep overgelegde gegevens omtrent de inhoud van de diskette die op 24 februari 2004 door appellant is ontvangen, nu dit nog niets zegt over de leesbaarheid van de diskette.
Met appellant, en anders dan de rechtbank, is de Raad dan ook van oordeel dat betrokkene niet op juiste wijze heeft voldaan aan de voor haar op grond van artikel 10, tweede lid, van de CSV geldende verplichting tot het, met in achtneming van hetgeen daaromtrent in het Loonadministratiebesluit is opgenomen, doen van jaarloonopgave over 2004.
Gelet op het voorgaande was appellant dan ook gehouden, ingevolge het bepaalde in artikel 12 CSV, een boete op te leggen.
Nu overtreding van de verplichting de jaarloonopgave tijdig in te dienen volgens vaste rechtspraak van de Raad als een ernstige nalatigheid is te kwalificeren, en betrokkene door appellant twee maal is gerappelleerd deze verplichting na te komen, is de Raad van oordeel dat er geen grond is voor het oordeel dat de boete de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak geen stand kan houden. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en H.C. Cusell als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007.
(get.) B.J. van der Net
(get.) D. Olthof.
IJ