ECLI:NL:CRVB:2007:BB5261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/393 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd door Uwv wegens niet tijdig indienen jaaropgaven 2004

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had appellante een boete opgelegd van € 7.305,75 wegens het niet tijdig indienen van de jaaropgaven over 2004. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat de overtreding te wijten is aan opzet of grove schuld van appellante, die als werkgever bekend mag worden verondersteld met de verplichting tot het tijdig indienen van jaaropgaven. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij de jaaropgaven wel tijdig heeft ingediend, maar de Raad oordeelt dat zij hierin niet is geslaagd. De Raad verwijst naar de rappelbrieven die het Uwv heeft verzonden, waaruit blijkt dat de jaaropgaven niet zijn ontvangen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat het niet reageren op de rappelbrieven voor rekening en risico van appellante is. De Raad concludeert dat er geen termen zijn om de boete niet op te leggen en dat het hoger beroep niet kan slagen.

Uitspraak

07/393 CSV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 november 2006, 06/1882 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 25 september 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld, nader aangevuld bij schrijven van 31 juli 2007.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2007, waar voor appellante is verschenen C.H. Weijmans AA MBA, werkzaam bij AdviSum accountants te Tiel, terwijl het Uwv -met voorafgaand schriftelijk bericht- zich bij die gelegenheid niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de wettelijke bepalingen zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het vermelden van de volgende, voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijnde gegevens.
Bij besluit van 22 november 2005 heeft het Uwv appellante wegens het niet tijdig indienen van de jaaropgaven over 2004 een boete opgelegd van € 7.305,75. Daarbij is het Uwv er vanuit gegaan dat de overtreding te wijten is aan opzet of grove schuld van de zijde van appellante en dat er sprake is van een vierde overtreding die in de afgelopen vijf jaar is geconstateerd.
Bij besluit van 20 maart 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 november 2005 ongegrond verklaard. Het Uwv is gebleven bij zijn standpunt dat, nu de overtreding te wijten is aan opzet of grove schuld, sprake is van een vergrijp en heeft in het besluit onder meer overwogen dat appellante als werkgever bekend mag worden verondersteld met onderhavige loonopgaveverplichting tot het doen van tijdige jaaropgaven en dat zij tot tweemaal toe niet heeft gereageerd op een rappel.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van 20 maart 2006 ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat de stelling van appellante dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij de vereiste jaaropgave al had gedaan voor haar rekening en risico moet blijven en geen afdoende verklaring vormt op grond waarvan de overtreding niet aan grove schuld van appellante zou zijn te wijten. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat appellante haar stukken niet aangetekend heeft verzonden en dat appellante niet heeft gereageerd op de rappellen om de jaaropgavekaarten in te zenden.
Ten aanzien van de recidive heeft de rechtbank geconstateerd dat er binnen vijf jaar sedert het einde van het kalenderjaar waarin de overtreding is gepleegd, eerdere boetes zijn opgelegd. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen bijvoorbeeld boetes die zijn opgelegd in het kader van de zogenaamde 5%-regeling of vanwege het te laat inleveren van jaaropgavekaarten.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante geen feiten of omstandigheden heeft gesteld en deze ook de rechtbank niet zijn gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de boete niet evenredig zou zijn.
Appellante houdt in hoger beroep staande dat zij de jaarloonopgaven 2004 tijdig heeft ingediend hetgeen volgens haar ook niet ontkend wordt door het Uww aangezien het Uwv er melding van maakt dat de bewuste opgave niet is aangetroffen in de dossiergegevens.
Daarnaast blijft appellante van mening dat er geen sprake is van een vierde verzuim en dat de diverse verzuimen niet bij elkaar opgeteld mogen worden. In het geval de verzuimen wel bij elkaar opgeteld zouden mogen worden zou de boete berekend moeten worden over de alsnog verschuldigde premie.
Tevens beroept appellante zich op het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, LJN: AZ3355, die er kort gezegd op neer komt dat opzet of grove schuld van een adviseur niet kan worden toegerekend aan de belastingplichtige.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat het Uwv de jaaropgaven van appellante over het jaar 2004 niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ontvangen en evenmin een reactie van de zijde van appellante heeft ontvangen op (ten minste) twee nadien aan appellante verzonden rappellen. Appellante houdt in hoger beroep staande dat zij de jaaropgaven 2004 wel tijdig heeft in gezonden, maar zij is er naar het oordeel van de Raad niet in geslaagd dat aannemelijk te maken. Daartoe is in elk geval niet voldoende de stelling van appellante dat het Uwv niet heeft ontkend de jaaropgaven 2004 te hebben ontvangen aangezien alleen al uit de rappel van 8 april 2005 blijkt dat het Uwv de jaaropgaven van het jaar 2004 niet heeft ontvangen. De Raad is dan ook met het Uwv en de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat appellante niet op de juiste wijze heeft voldaan aan de voor haar op grond van artikel 10, tweede lid, van de CSV geldende verplichting tot het doen van loonopgave over het jaar 2004. Het Uwv was dan ook gelet op artikel 12 van de CSV gehouden appellante een boete op te leggen.
Ten aanzien van de kwalificatie opzet of grove schuld volgt de Raad het oordeel van de rechtbank en maakt de door de rechtbank gebezigde overwegingen tot de zijne. De Raad benadrukt ten aanzien van de recidive dat uitsluitend de oplegging van een boete relevant is en niet de aard van de onderliggende overtreding. Voorts merkt de Raad op dat het -op een voorbeeld met betrekking tot een overtreding van de 5%-regeling gebaseerde- betoog, dat de boete een percentage moet zijn van de alsnog verschuldigde premie, geen steun vindt in wet en regelgeving.
Naar het oordeel van de Raad slaagt het beroep op het arrest van de Hoge Raad niet aangezien hier geen situatie aanwezig is dat appellante geen verwijt valt te maken. Hoewel appellante de verantwoordelijkheid voor de indiening van de jaaropgaven had uitbesteed aan haar accountant heeft het Uwv de rappelbrieven naar appellante verzonden. Daar viel zonder meer uit op te maken dat het Uwv de jaaropgaven nog niet had ontvangen, hetgeen voor appellante reden had moeten zijn om actie te ondernemen. Het niet reageren op die rappelbrieven komt voor rekening en risico van appellante en kan niet afgewenteld worden op haar accountant.
Uit vorenstaande overwegingen volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 september 2007.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.E. Lysen.
RB