ECLI:NL:CRVB:2007:BB4982
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplicht standbouwers en gezagsverhouding in privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat de betrokkenen, die werkzaamheden verrichtten voor appellante, in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stonden. Appellante, die zich bezighoudt met reparaties en onderhoud op en rond luchthaven Schiphol, had betalingen verricht aan twee betrokkenen die niet in de loonadministratie waren verantwoord. Het Uwv had daarop correctienota's en boetenota's opgelegd, waartegen appellante in bezwaar en beroep ging. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gezagsverhouding en dat de betrokkenen terecht als premieplichtig werden aangemerkt.
In hoger beroep heeft appellante de uitspraak van de rechtbank bestreden, stellende dat de werkzaamheden juridisch vormgegeven zijn door de gebruikelijke rechtsvorm van onderaanneming in de bouwsector. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de drie essentiële kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking aanwezig zijn: een gezagsverhouding, de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting en de verplichting tot loonbetaling. De Raad concludeert dat appellante werkgeversgezag kon uitoefenen over de betrokkenen, ondanks dat deze werkzaamheden met een zekere zelfstandigheid werden uitgevoerd.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten van het geding niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier R.E. Lysen en is openbaar uitgesproken op 25 september 2007.