ECLI:NL:CRVB:2007:BB4599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1064 WUV-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 22 februari 2007 was genomen. Dit besluit handhaafde de weigering om een eerder besluit van 16 juli 2001 te herzien, omdat de verzoeker geen nieuwe feiten of gegevens had ingediend die zouden aantonen dat hij vervolging in de zin van de Wet had ondergaan.

De verzoeker stelde dat hij, gezien zijn geringe inkomen en leeftijd, op korte termijn in aanmerking moest komen voor een periodieke uitkering. De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er sprake is van onverwijlde spoed. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen voldoende zwaarwegend spoedeisend belang was dat het treffen van een voorziening rechtvaardigde. Dit werd mede onderbouwd door het feit dat het beroep in de hoofdzaak van de verzoeker naar verwachting al in het eerste kwartaal van 2008 door de Raad zou worden behandeld.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. De voorzieningenrechter besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier O. Boute, en werd openbaar uitgesproken op de genoemde datum.

Uitspraak

07/1064 WUV-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Verzoeker],
in verband met het geding tussen:
verzoeker
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster
Datum uitspraak: 30 augustus 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoek is beroep ingesteld tegen een onder dagtekening 22 februari 2007, kenmerk JZ/T60/2007, door verweerster genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij het na bezwaar genomen besluit van 22 februari 2007 heeft verweerster de weigering gehandhaafd het eerdere, naar aanleiding van de in augustus 2000 gedane aanvraag, genomen besluit van 16 juli 2001 te herzien. In dat verband is overwogen kort gezegd - dat verzoeker geen nieuwe feiten of gegevens zijn ingediend op grond waarvan vast is komen te staan dat verzoeker vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan dan wel heeft verkeerd in met de vervolging vergelijkbare omstandigheden.
2. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat verzoeker, gezien zijn geringe inkomen en leeftijd, op korte termijn in aanmerking wordt gebracht voor een periodieke uitkering in de zin van de Wet.
3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2. De voorzieningenrechter acht met hetgeen namens verzoeker is aangevoerd geen sprake van een voldoende zwaarwegend spoedeisend belang dat het treffen van een voorziening rechtvaardigt. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat naar verwachting het beroep in de hoofdzaak van verzoeker reeds in het eerste kwartaal van 2008 door de Raad zal worden behandeld.
4. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond moet worden verklaard en voor afwijzing in aanmerking komt.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) O. Boute.
SG