ECLI:NL:CRVB:2007:BB4012
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- J. Riphagen
- A.T. de Kwaasteniet
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum WAO-uitkering en de mogelijkheid tot aanvraag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 17 juni 2005 een eerdere beslissing van het Uwv bevestigde. Appellant had op 19 januari 1999 een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv kende hem een uitkering toe met terugwerkende kracht tot 19 januari 1998, maar appellant verzocht om een eerdere ingangsdatum, omdat hij stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid al in 1984 was ingetreden. Dit verzoek werd door het Uwv afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk beroep bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat appellant niet gedurende de gehele periode van 1984 tot 1999 in een zodanige psychische toestand verkeerde dat hij niet in staat was om een aanvraag in te dienen. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn grieven, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat appellant gedurende de gehele periode niet in staat was om een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht geen bijzonder geval aanwezig achtte dat een eerdere ingangsdatum van de uitkering rechtvaardigde.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter en J. Riphagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 september 2007, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.