ECLI:NL:CRVB:2007:BB3547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5479 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten voor oorlogsgetroffene

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2007 uitspraak gedaan over de weigering van een aanvraag om vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten door een oorlogsgetroffene, appellant. Appellant, die sinds 1980 erkend is als vervolgde en een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, had in september 2005 een aanvraag ingediend voor vergoeding van deze kosten. De aanvraag werd door de Raadskamer WUV van de Pensioen en Uitkeringsraad geweigerd, met als argument dat de verhuizing van Amsterdam naar Hoorn niet medisch noodzakelijk was. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd.

Tijdens de zitting op 19 juli 2007, waar appellant werd bijgestaan door zijn rechtsbijstandsverlener, werd het standpunt van verweerster toegelicht. De Raad oordeelde dat de adviezen van de adviserend geneeskundigen voldoende basis boden voor de conclusie dat er geen medische noodzaak was voor de verhuizing. Hoewel appellant emotioneel uit balans was door het overlijden van zijn pleegmoeder en behoefte had om dichter bij zijn kinderen te wonen, was dit niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van een medische noodzaak in de zin van de wet.

De Raad concludeerde dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen en dat de adviezen van de artsen voldoende onderbouwing boden voor de weigering. De Raad verklaarde het beroep van appellant ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.J.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden, in aanwezigheid van griffier J.P. Schieveen.

Uitspraak

06/5479 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], (hierna: appellant)
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 30 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening
17 augustus 2006, kenmerk JZ/K70/2006, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2007, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.A. van Dijk, werkzaam bij DAS rechtsbijstand. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is sinds 1980 erkend als vervolgde en ontvangt als zodanig een periodieke uitkering op grond van de Wet. Tevens is aan hem een aantal voorzieningen toegekend. Aanvaard is dat zijn psychische klachten in causaal verband staan met de vervolging.
2. In september 2005 heeft appellant een aanvraag ingediend voor vergoeding van dan wel tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten. Bij besluit van 21 december 2005 heeft verweerster geweigerd deze kosten te vergoeden, welk besluit na bezwaar is gehandhaafd bij het bestreden besluit. Appellant is op 28 april 2006 verhuisd van Amsterdam naar Hoorn, waar ook zijn kinderen wonen.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
3.1. De bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering van vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten heeft verweerster gebaseerd op het standpunt dat de verhuizing van appellant van Amsterdam naar Hoorn in verband met zijn psychische klachten niet medisch noodzakelijk was en dat ook niet is voldaan aan de geldende criteria voor een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing die medisch-sociaal wenselijk is. Dit standpunt berust op adviezen van adviserend geneeskundigen Windels en Ohlenschlager. Laatstgenoemde arts constateerde dat sinds de verhuizing enige verbetering is opgetreden in de psychische klachten van appellant, maar dat niet zodanige veranderingen zijn te verwachten dat gesproken kan worden van een medische noodzaak in de zin van artikel 20 van de Wet. Aangezien ook in verband met de niet met de vervolging in verband staande klachten van appellant geen medische noodzaak tot verhuizen aanwezig werd geacht, voldoet appellant evenmin aan de criteria voor een tegemoetkoming op grond van artikel 21 van de Wet. Ohlenschlager heeft haar advies gebaseerd op eigen onderzoek alsmede op de beschikbare informatie van de huisarts en van de maatschappelijk werkende en de psychiater van het Sinai Centrum.
3.2. Naar het oordeel van de Raad is het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en boden de onder 3.1. genoemde adviezen voldoende grondslag voor het standpunt van verweerster dat geen sprake was van een medische noodzaak om te verhuizen. Dat appellant emotioneel uit balans was geraakt door het overlijden van zijn pleegmoeder, behoefte had om in de buurt van zijn kinderen te gaan wonen en daardoor verbetering van zijn psychisch welbevinden zou kunnen optreden is alleszins aannemelijk, maar is onvoldoende om te concluderen tot de aanwezigheid van een medische noodzaak. Blijkens de ten tijde van het bestreden besluit beschikbare informatie was geen sprake van een medische noodzaak om te verhuizen. Dat de onder 3.1. genoemde psychiater van het Sinai Centrum, blijkens zijn thans in beroep ingediende verklaring van 7 februari 2007, achteraf tot een andere inschatting komt, is naar het oordeel van de Raad onvoldoende reden om het bestreden besluit onhoudbaar te achten. Weliswaar is gebleken dat na de verhuizing de psychische klachten van appellant zijn verminderd, maar dat destijds sprake was van een dreigende psychische decompensatie of enig ander reëel gevaar voor zijn gezondheid als appellant niet zou verhuizen is de Raad niet gebleken.
4. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
5. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.J.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
6.08