ECLI:NL:CRVB:2007:BB3541

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2373 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet in behandeling nemen aanvraag om arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens onduidelijkheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 30 december 2002 besloten de aanvraag van appellant om een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering niet in behandeling te nemen, omdat er talrijke onduidelijkheden waren over zijn arbeids- en verzekeringsverleden in Nederland. Appellant had in 1997 een aanvraag ingediend via de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS), maar het Uwv had aanvullende informatie nodig, die pas in maart 2000 werd ontvangen. Ondanks meerdere verzoeken om informatie aan appellant, bleef de aanvraag onduidelijk. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, maar appellant ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 19 juli 2007 was appellant niet aanwezig, maar zijn echtgenote heeft het hoger beroep ingesteld. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv de aanvraag niet tijdig heeft bekendgemaakt, aangezien het besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen niet binnen vier weken na de laatste reactie van de echtgenote van appellant is gedaan. Dit betekent dat het Uwv niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, en bepaalt dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt het Uwv opgedragen om het door appellant betaalde recht van € 134,-- te vergoeden.

Uitspraak

05/2373 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2005, 04/2317 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn echtgenote, [echtgenote], hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft de echtgenote van appellant nog enige brieven aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M.A. Clerx.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemers verzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv mede verstaan het Lisv.
Appellant heeft in 1997 via de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS) een aanvraag om een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering ingediend. Het Uwv heeft vervolgens nadere informatie gevraagd aan de CNSS, welke informatie in maart 2000 is ontvangen door het Uwv. Daarbij is aangegeven dat appellant vanaf 1984 tot in 1990 in Nederland heeft verbleven en gewerkt. Vervolgens heeft het Uwv bij brieven van 4 juli 2002 en 29 oktober 2002 nadere informatie gevraagd aan appellant. De echtgenote van appellant heeft op 25 juli en 12 november 2002 schriftelijk gereageerd op voornoemde brieven.
Op 30 december 2002 heeft het Uwv besloten de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling te nemen, omdat bij de beoordeling van de aanvraag talrijke onduidelijkheden zijn gebleken en pogingen om voldoende gegevens te verkrijgen omtrent het arbeids- en verzekeringsverleden van appellant in Nederland niet zijn geslaagd.
Bij beslissing op bezwaar van 8 mei 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 30 december 2002 gehandhaafd. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad overweegt het volgende.
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb (zoals dit artikellid luidde tot 1 juli 2004) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Voorts is in het vierde lid van dit artikel bepaald dat een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager wordt bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
De Raad stelt vast dat door de echtgenote van appellant desgevraagd bij brief van 12 november 2002, welke brief door het Uwv op 20 november 2002 is ontvangen, laatstelijk is gereageerd op een verzoek van het Uwv om meer informatie. Nu het Uwv eerst bij primair besluit van 30 december 2002 heeft besloten de aanvraag van appellant niet in behandeling te nemen, moet geconcludeerd worden dat dit besluit niet binnen vier weken na ontvangst van de brief van 12 november 2002 aan appellant is bekendgemaakt. Het feit dat de brief van 12 november 2002 in de Franse taal was gesteld, evenals overigens het verzoek van het Uwv van 29 oktober 2002, kan hieraan niet afdoen. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraken van 5 oktober 2004, JWWB 2004/437, en 9 december 2005, LJN AU8228, brengt dit mee dat het Uwv, reeds wegens het niet in acht nemen van bedoelde termijn van vier weken, op 30 december 2002 niet meer bevoegd was om de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten. De Raad kan en zal derhalve in het midden laten of aan de andere voorwaarden voor toepassing dit artikel was voldaan.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit van 30 december 2002 is gehandhaafd, wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd. De rechtbank heeft dit miskend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Het Uwv dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het gestorte recht van € 134,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A. Kovács.
EK3107
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale)
statue:
Annulera la décision contestée;
Déclare fondé l’appel formé contre la décision attaquée et infirme cette décision;
Dit que le Conseil d’administration de l’Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Organisme exé-cutif des assurances sociales des salariés) est tenu de prendre une nouvelle décision sur réclamation en tenant compte des considérants qui précèdent;
Dit que l’Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen rembourse le droit payé de 134 € à l’appelant.
Pae conséquent, décidée par T.L. de Vries en présence de A. Kovács en qualité de greffier, ainsi que pro-noncée en public, le 30 août 2007.