ECLI:NL:CRVB:2007:BB3225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4294 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag wegens onvoldoende bijdrage aan onderhoud kinderen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 mei 2005, waarin het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 24 oktober 2003 niet-ontvankelijk werd verklaard. De Svb had eerder, op 2 april 2002, aan appellant meegedeeld dat hij geen recht had op kinderbijslag voor zijn kinderen Malika, Brahim, Rachid en Zohra, omdat hij niet had aangetoond dat hij in belangrijke mate in het onderhoud van zijn kinderen had bijgedragen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond voor het vierde kwartaal van 2001. Later, op 24 oktober 2003, trok de Svb dit besluit in en kende alsnog kinderbijslag toe voor het vierde kwartaal van 2001, maar beperkte de heroverweging tot dit kwartaal.

Appellant ging in hoger beroep en stelde dat impliciet ook bezwaar was gemaakt tegen de weigering van kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2002. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het besluit van 2 april 2002 enkel betrekking had op het vierde kwartaal van 2001 en het eerste kwartaal van 2002, maar dat de Svb zich terecht had beperkt tot het vierde kwartaal van 2001 in haar heroverweging. De Raad concludeerde dat appellant in zijn bezwaarschriften en tijdens de hoorzitting expliciet had aangegeven dat het bezwaar zich beperkte tot het vierde kwartaal van 2001.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en L.H. Waller als leden, in aanwezigheid van griffier A.H. Polderman-Eelderink.

Uitspraak

05/4294 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 mei 2005, 03/1109 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 30 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2007. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 2 april 2002 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2001 geen recht heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen Malika, Brahim, Rachid en Zohra (hierna: kinderen) op de grond dat appellant niet heeft kunnen aantonen dat hij in belangrijke mate in het onderhoud van zijn kinderen heeft bijgedragen.
Bij besluit van 2 januari 2003 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 2 april 2002, voor zover betrekking hebbend op het vierde kwartaal van 2001, ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 oktober 2003 heeft de Svb dit besluit ingetrokken, het bezwaar tegen het besluit van 2 april 2002, voor zover betrekking hebbend op het vierde kwartaal van 2001, gegrond verklaard en alsnog aan appellant kinderbijslag toegekend over het vierde kwartaal van 2001 ten behoeve van de kinderen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
24 oktober 2003 niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant stelt zich op het standpunt dat impliciet tevens bezwaar is gemaakt tegen de weigering van kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2002.
De Raad oordeelt als volgt.
Niet in geschil is en ook de Raad gaat daarvan uit dat het besluit van 2 april 2002 betrekking heeft op het recht op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2001 en het eerste kwartaal van 2002. In geschil is of de Svb zich bij besluit van 24 oktober 2003 in het kader van de heroverweging op bezwaar had mogen beperken tot het recht op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2001.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Met de Svb en de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant in bezwaar het besluit van 2 april 2002 heeft bestreden voor zover dat betrekking heeft op het vierde kwartaal van 2001. Daartoe wordt overwogen dat in de aanvullende bezwaarschriften van 24 mei 2002 en 4 september 2002 het bezwaar zich beperkt tot het vierde kwartaal van 2001. Voorts staat in het verslag van de op 8 oktober 2002 gehouden hoorzitting bij de Svb expliciet vermeld dat het bezwaar uitsluitend is gericht tegen de weigering van kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2001. Dit verslag is de gemachtigde van appellant op 9 oktober 2002 toegezonden. Deze heeft daarin geen aanleiding gezien de gronden van het bezwaar nader aan te vullen. In aanmerking genomen dat van de zijde van appellant tijdens de op 27 juli 2004 gehouden comparitie bij de rechtbank een en ander is erkend, is er geen grond voor het oordeel dat tevens impliciet bezwaar is gemaakt tegen de weigering van kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2002.
Vorenstaande brengt mee dat de Svb, bij besluit van 24 oktober 2003, terecht de heroverweging van het besluit van 2 april 2002 heeft beperkt tot het vierde kwartaal 2001.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
RB0309