ECLI:NL:CRVB:2007:BB3183

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-878 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag op basis van onvoldoende bijdrage in levensonderhoud

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag toe te kennen aan appellant voor het eerste kwartaal van 2004. Appellant had niet kunnen aantonen dat zijn financiële bijdrage aan het levensonderhoud van zijn in Egypte verblijvende kinderen toereikend was. De Svb had appellant eerder geïnformeerd over de voorwaarden voor het ontvangen van kinderbijslag, waaronder het vereiste bedrag van € 386,- per kind per kwartaal. Appellant had weliswaar een bedrag van € 730,50 overgemaakt aan zijn echtgenote, maar dit bedrag voldeed niet aan de voorwaarden die gesteld waren in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen sprake was van een toezegging van de Svb dat het overgemaakte bedrag voldoende zou zijn voor de aanspraak op kinderbijslag. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel nader had moeten onderzoeken, omdat de Svb impliciet zou hebben erkend dat er een toezegging was gedaan. De Raad overwoog echter dat er geen bewijs was dat de Svb enige verwachting had gewekt bij appellant over zijn aanspraak op kinderbijslag.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. Tevens werd er geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, A.H. Polderman-Eelderink, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

05/878 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 december 2004, 04/3030 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Khan, advocaat te Hoofddorp, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2007. Namens appellant is daarbij verschenen drs. J.E. Groenenberg, juridisch medewerker van mr. Kahn voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Bij brief van 23 februari 2004 heeft de Svb appellant geïnformeerd over de voorwaarden voor aanspraak op kinderbijslag voor zijn in Egypte verblijvende kinderen [M.], geboren [in] 1991, [E.], geboren [in] 1997 en [A.], geboren [in] 2001. Daarbij is onder meer gewezen op het bedrag ad € 386,- dat toen per kind per kwartaal ten minste overgemaakt diende te worden en op de wijze waarop die betalingen aangetoond moeten worden.
Op 29 maart 2004 heeft appellant enkele bewijsstukken afgegeven bij de Svb met betrekking tot een overboeking van 22 maart 2004 aan zijn echtgenote in Egypte ten bedrage van € 730,50. Bij besluit van 7 april 2004 heeft de Svb geweigerd kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aan appellant toe te kennen over het eerste kwartaal van 2004, omdat hij niet heeft kunnen aantonen dat zijn bijdrage in het levensonderhoud van de kinderen toereikend is geweest. Bij beslissing op bezwaar van 18 juni 2004 heeft de Svb het besluit van 7 april 2004 gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen, omdat niet aannemelijk is geworden dat door de Svb aan appellant de toezegging is gedaan dat het door appellant overgemaakte bedrag voldoende was voor aanspraak op kinderbijslag.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel nader had moeten onderzoeken, nu de Svb impliciet heeft erkend dat een toezegging is gedaan aan appellant.
De Raad overweegt het volgende.
Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft geweigerd kinderbijslag aan appellant toe te kennen over het eerste kwartaal van 2004 voor de drie in Egypte verblijvende kinderen van appellant.
Door appellant wordt niet betwist dat hij niet kan aantonen gedurende dit kwartaal te hebben voldaan aan de bij en krachtens de AKW gestelde voorwaarde dat hij de kinderen toen in belangrijke mate, dat wil zeggen voor een bedrag van tenminste € 386,- per kind per kwartaal heeft onderhouden. De enige door appellant aangetoonde betaling gedurende dit kwartaal ad € 730,50 is immers onvoldoende voor de aanspraak op kinderbijslag.
Ten aanzien van het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel merkt de Raad op dat uit vaste rechtspraak blijkt dat er bijzondere gevallen denkbaar zijn waarin strikte toepassing van een dwingendrechtelijke bepaling in die mate in strijd komt met algemene rechtsbeginselen, dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. Tot die bijzondere gevallen kan behoren het geval waarin vanwege het bevoegde bestuursorgaan ten aanzien van een belanghebbende uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd inlichtingen zijn verstrekt die gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Van een zodanige situatie is in dit geval naar het oordeel van de Raad geen sprake, nu op geen enkele wijze is gebleken of aannemelijk gemaakt dat op 29 maart 2004 door een medewerker van de Svb jegens appellant enige verwachting is gewekt omtrent de aanspraak op kinderbijslag. Daarbij wijst de Raad er nog op dat het appellant na kennisneming van de brief van de Svb van 23 februari 2004 duidelijk had kunnen zijn dat zijn bijdrage in het levensonderhoud van de kinderen onvoldoende was voor de aanspraak op kinderbijslag.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
RB