ECLI:NL:CRVB:2007:BB3033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4946 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld en hersteldverklaring na ziekte door spanningsklachten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 7 juli 2005 haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellante, die 12 uur per week werkzaam was bij een bedrijfsmaatschappelijk werk, meldde zich op 2 maart 2004 ziek vanwege spanningsklachten. Na bezoeken aan een verzekeringsarts en een polikliniek voor psychiatrie, werd bij haar een aanpassingsstoornis met een depressieve stemming vastgesteld. De behandelende artsen achtten haar niet volledig belastbaar, maar gaven aan dat het verrichten van arbeid niet gecontraïndiceerd was en zelfs positief zou kunnen zijn voor haar situatie.

Op 10 december 2004 besloot het Uwv om appellante met ingang van 13 december 2004 geen ziekengeld meer toe te kennen. Dit besluit werd in de bezwaarfase door bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer ondersteund, die constateerde dat de aanpassingsstoornis vrijwel in remissie was en dat appellante voldoende en afwisselende activiteiten ontwikkelde. Het bezwaar van appellante werd op 3 februari 2005 ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De Raad oordeelde dat de beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts zorgvuldig was en dat de argumenten van appellante, waaronder rapporten van het Instituut Psychosofia, niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van griffier P. van der Wal en vond plaats op 5 september 2007.

Uitspraak

05/4946 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2005, 05/805 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2007.
Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is 12 uur per week werkzaam geweest bij het bedrijfsmaatschappelijk werk van de [naam Stichting]. Zij heeft zich op 2 maart 2004 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet wegens spanningsklachten ziek gemeld. Terzake van dit ziektegeval heeft appellante op 1 juli 2004 en op 27 juli 2004 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze heeft vervolgens inlichtingen ingewonnen bij de polikliniek Psychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Rotterdam, waar appellante in behandeling was. Blijkens een brief van 17 augustus 2004 van die polikliniek was bij appellante een aanpassingsstoornis vastgesteld met een depressieve stemming. De behandelend psycholoog en psychiater achtten appellante niet volledig belastbaar, maar het verrichten van arbeid niet gecontraïndiceerd. Zij achtten appellante hiertoe zeker in staat en het zou haar situatie zelfs ten goede kunnen komen. Daarbij werd gedacht aan een belasting van 50%, langzamerhand oplopend tot 70%.
Op het spreekuur van 9 december 2004, waar appellante nog een licht gespannen indruk maakte, heeft de verzekeringsarts, mede op grond van voormelde informatie geconcludeerd, dat appellante weer in staat was om te functioneren, zodat zij per
13 december 2004 hersteld verklaard werd.
Bij besluit van 10 december 2004 is dienovereenkomstig aan appellante met ingang van 13 december 2004 geen ziekengeld meer toegekend.
In de bezwaarfase is appellante gezien door bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer, die constateerde dat de vastgestelde aanpassingsstoornis vrijwel in remissie was en het standpunt van de primaire verzekeringsarts onderschreef. Daarbij is in aanmerking genomen dat geen sprake meer was van een behandeling of relevant medicijngebruik en dat appellante in algemene zin alleszins voldoende en afwisselende activiteiten ontwikkelde.
Bij besluit van 3 februari 2005 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
In aanmerking nemend dat de beoordeling door de betrokken (bezwaar)verzekeringsarts mede gebaseerd is geweest op voormelde informatie uit de behandelend sector vermag de Raad niet in te zien dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig zou zijn voorbereid. Al hetgeen de gemachtigde van appellante onder verwijzing naar rapporten van het Instituut Psychosofia en de brieven van de directrice van dit instituut naar voren heeft gebracht vormt geen reden voor een andersluidend oordeel. Een medisch inhoudelijke reactie op die rapporten en commentaren is vervat in de van de zijde van het Uwv ingezonden rapportages van voornoemde bezwaarverzekeringsarts. Daarmee is naar het oordeel van de Raad een en ander voldoende weerlegd.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) P. van der Wal.
JL