ECLI:NL:CRVB:2007:BB3033
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld en hersteldverklaring na ziekte door spanningsklachten
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 7 juli 2005 haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellante, die 12 uur per week werkzaam was bij een bedrijfsmaatschappelijk werk, meldde zich op 2 maart 2004 ziek vanwege spanningsklachten. Na bezoeken aan een verzekeringsarts en een polikliniek voor psychiatrie, werd bij haar een aanpassingsstoornis met een depressieve stemming vastgesteld. De behandelende artsen achtten haar niet volledig belastbaar, maar gaven aan dat het verrichten van arbeid niet gecontraïndiceerd was en zelfs positief zou kunnen zijn voor haar situatie.
Op 10 december 2004 besloot het Uwv om appellante met ingang van 13 december 2004 geen ziekengeld meer toe te kennen. Dit besluit werd in de bezwaarfase door bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer ondersteund, die constateerde dat de aanpassingsstoornis vrijwel in remissie was en dat appellante voldoende en afwisselende activiteiten ontwikkelde. Het bezwaar van appellante werd op 3 februari 2005 ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De Raad oordeelde dat de beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts zorgvuldig was en dat de argumenten van appellante, waaronder rapporten van het Instituut Psychosofia, niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van griffier P. van der Wal en vond plaats op 5 september 2007.