ECLI:NL:CRVB:2007:BB2731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6490 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de verzekeringsplicht in een arbeidsverhouding voor een internationaal transportbedrijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van 11 mei 2006 van het Uwv gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Het geschil betreft de vaststelling van de verzekeringsplicht van een chauffeur, betrokkene, die voor een internationaal transportbedrijf, belanghebbende, werkzaam was. Bij een looncontrole in 2003 was vastgesteld dat betrokkene in een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding werkte, wat leidde tot correctienota's voor de jaren 2001 en 2002. In 2005 werd opnieuw een looncontrole uitgevoerd, waarbij werd vastgesteld dat betrokkene onder dezelfde condities bleef werken, maar dat belanghebbende geen premies had afgedragen over de jaren 2003 en 2004. Het Uwv legde daarop correctienota's en een boete op. De rechtbank oordeelde dat het Uwv een inhoudelijk oordeel moest geven over de verzekeringsplicht van betrokkene, maar de Centrale Raad van Beroep was van mening dat de rechtbank ten onrechte had verwezen naar eerdere uitspraken die niet vergelijkbaar waren met de huidige situatie. De Raad concludeerde dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die de verzekeringsplicht zouden beïnvloeden en dat het besluit van het Uwv om de correctienota's en de boetenota in stand te houden, juist was. Het hoger beroep van het Uwv slaagde, en de aangevallen uitspraak werd vernietigd, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

06/6490 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 oktober 2006, nr. 06/1147
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[belanghebbende] (hierna: belanghebbende)
en
appellant
Datum uitspraak: 28 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens belanghebbende heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uwv. Voor belanghebbende is niemand verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Belanghebbende drijft een internationaal transportbedrijf. [betrokkene] (hierna: betrokkene) heeft als chauffeur voor belanghebbende werkzaamheden verricht. Bij een in 2003 verrichte looncontrole heeft de looninspecteur vastgesteld dat betrokkene werkzaam is in een arbeidsverhouding die voldoet aan de vereisten van artikel 3 van de sociale werknemersverzekeringswetten. Deze vaststelling heeft er toe geleid dat over de jaren 2001 en 2002 correctienota’s zijn opgelegd die inmiddels in rechte zijn komen vast te staan.
Bij een in 2005 verrichte looncontrole heeft appellant vastgesteld dat betrokkene nog steeds onder dezelfde condities voor belanghebbende werkzaam is. Omdat belanghebbende over de in de jaren 2003 en 2004 aan betrokkene gedane betalingen geen premies had afgedragen, heeft appellant over die jaren correctienota’s opgelegd. Ook heeft appellant over het jaar 2003 een boete opgelegd ter hoogte van 7,5% van het verschuldigde bedrag aan premie. Het tegen deze nota’s gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 11 mei 2006 ongegrond verklaard. Daartoe heeft appellant overwogen dat de tegen de vaststelling van de verzekeringsplicht aangevoerde bezwaren geen bespreking behoeven nu deze betrekking hebben op de overwegingen die zijn opgenomen in het in 2003 opgestelde looncontrolerapport naar aanleiding waarvan destijds correctienota’s over de jaren 2001 en 2002 zijn opgelegd.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 11 mei 2006 ingestelde beroep - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De omstandigheid dat de verzekeringsplicht ten aanzien van betrokkene voor wat betreft de jaren 2001 en 2002 in rechte vaststaat, betekent volgens de rechtbank geenzins dat het bestaan van verzekeringsplicht voor de jaren hier in geding als een onherroepelijk gegeven uitgangspunt heeft te gelden.
De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 30 juli 2003, LJN: AI1072. Volgens de rechtbank dient appellant alsnog een inhoudelijk oordeel te geven over de verzekeringsplicht van betrokkene en de daartegen gerichte bezwaren.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen het oordeel van de rechtbank gekeerd.
Met appellant is de Raad van oordeel dat in het onderhavige geschil tussen partijen als vaststaand heeft te gelden dat betrokkene in een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding voor belanghebbende werkzaam is, tenzij in de jaren waarop de onderwerpelijke nota’s zien, er sprake is geweest van een relevante wijziging in de omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden voor belanghebbende heeft verricht. Daarbij verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 8 juni 2006, LJN: AX8791. De rechtbank heeft ter onderbouwing van haar standpunt ten onrechte verwezen naar de uitspraak van de Raad van 30 juli 2003, nu die uitspraak betrekking heeft op een andere niet met het onderhavige geval vergelijkbare situatie. In die uitspraak ging het om een beëindiging van de verzekeringsplicht per toekomstige datum en een weigering van een verzoek om premierestitutie.
De Raad stelt vast dat van gewijzigde omstandigheden als hiervoor bedoeld geen sprake is geweest. Betrokkene heeft in 2003 en 2004 onder dezelfde condities voor belanghebbende gewerkt als in de jaren daarvoor.
Uit het vorenstaande volgt dat het besluit van 11 mei 2006, waarbij de correctienota’s en de boetenota in stand zijn gelaten, niet voor onjuist kan worden gehouden. Daarbij merkt de Raad op dat tegen de boetenota geen afzonderlijke beroepgronden zijn aangevoerd.
Nu het hoger beroep slaagt, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en H. Treffers en
G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2007.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) D. Olthof.
BKH 230807