07/2605 CSV
07/2609 CSV
07/2612 CSV
07/2613 CSV
07/2618 CSV
07/2619 CSV
07/2622 CSV
op de hoger beroepen van:
1 [Betrokkene 1],
2 [Betrokkene 2], (hierna: betrokkenen) en
3 de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2001, 00/980, 00/981, 00/982 en 00/983 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 14 augustus 2007
Namens betrokkenen heeft drs. J. van Leeuwaarden, werkzaam bij Van Dessel & Van Leeuwaarden belastingadviseurs, hoger beroep ingesteld.
Ook het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Namens partijen zijn nog nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2004. Betrokkenen hebben zich laten vertegenwoordigen door drs. J. van Leeuwaarden en het Uwv door E.I. van Dompselaar, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Bij uitspraak van 30 maart 2004, 01/1667, 01/1668, 01/1669, 01/1670, 01/1672, 01/1673 en 01/1747, heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd en de beroepen ongegrond verklaard.
Namens betrokkenen is beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 21 oktober 2005, 494, heeft de Hoge Raad met beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Raad van 30 maart 2004 vernietigd en het geding verwezen naar de Raad ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Het onderzoek ter zitting naar aanleiding van dit arrest heeft plaatsgevonden op 3 juli 2007. Betrokkenen hebben zich wederom laten vertegenwoordigen door drs. Van Leeuwaarden. Zoals aangekondigd, heeft het Uwv zich niet laten vertegenwoordigen.
Na cassatie is uitsluitend nog in geschil de aan betrokkene gerichte correctienota van 9 juli 1999 over 1998 met betrekking tot niet ingehouden loonbelasting inzake door betrokkenen in de jaren voor 1998 bovenmatig verstrekte reiskostenvergoedingen, welke nota het Uwv na gemaakt bezwaar bij besluit van 27 maart 2000 heeft gehandhaafd. In de aangevallen utspraak is dit besluit van 27 maart 2000 aangeduid als besluit IV.
Aan voormelde nota ligt ten grondslag het standpunt van het Uwv dat het voordeel uit dienstbetrekking dat de werknemers hebben genoten doordat geen loonheffing heeft plaatsgevonden, is genoten in het jaar waarin de uitvoeringsinstelling c.q. de fiscus de omissie in de loonopgave heeft geconstateerd middels een looncontrole, in casu 1998.
Dit standpunt heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak gevolgd.
De Raad deelt dit standpunt evenwel niet en overweegt daartoe het volgende.
Van een voordeel uit dienstbetrekking, bestaande uit het niet inhouden en afdragen van verschuldigde loonbelasting over een loonbestanddeel, is in gevallen als het onderwerpelijke eerst sprake indien de werkgever afziet van het verhalen van de loonbelasting op zijn werknemers. De Raad stelt vast dat hiervan in 1998 (nog) geen sprake was. Van feiten en omstandigheden waaruit zou mogen worden afgeleid, dat reeds in 1998 betrokkenen niet voornemens waren om tot verhaal over te gaan, is evenmin gebleken. De Raad tekent hierbij aan dat blijkens de zich onder de gedingstukken bevindende looncontrolerapporten bij gelegenheid van de controles de mogelijkheid van verhaal niet is besproken met betrokkenen.
Het vorenstaande betekent dat in 1998 geen sprake was van een voordeel uit dienstbetrekking in verband met niet ingehouden loonbelasting. Hieruit volgt dat besluit IV met betrekking tot de correctienota van 9 juli 1999 niet in stand kan worden gelaten. In het verlengde hiervan komt ook de aangevallen uitspraak op dit punt voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht voorts termen aanwezig om onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de nota van 9 juli 1999 te herroepen.
De Raad acht tevens termen aanwezig voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van betrokkenen in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.610,-- voor verleende rechtsbijstand.
In het licht van het in rubriek I geschetste procesverloop leidt het hiervoor overwogene tot de navolgende beslissing.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen besluit IV, voor zover daarbij het bezwaar tegen de correctienota van
9 juli 1999 over 1998 ongegrond is verklaard, gegrond;
Vernietigt dit besluit in zoverre;
Herroept de correctienota van 9 juli 1999 over 1998;
Verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag groot € 1.610,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door betrokkenen in beroep en in hoger beroep gestorte griffierecht ten bedrage van € 531,83 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2007.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.