ECLI:NL:CRVB:2007:BB2367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4334 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het dagloon in het kader van de Ziektewet en de rol van vakantiebonnen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard. Het Uwv had op 30 juni 2005 het dagloon van appellant ingevolge de Ziektewet vastgesteld op € 87,74, inclusief 8% vakantietoeslag. Appellant was van mening dat het Uwv bij deze vaststelling geen rekening had gehouden met de vakantiebonnen die hij van zijn werkgever ontving. Hij stelde dat deze bonnen wel degelijk in aanmerking genomen moesten worden bij de berekening van zijn dagloon.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 augustus 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 3 juli 2007 was appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar de eerdere uitspraak van de rechtbank en heeft geconcludeerd dat de argumenten van appellant in hoger beroep voornamelijk een herhaling waren van de grieven die eerder in de rechtbank waren aangevoerd.

De Raad heeft vastgesteld dat de overgelegde stukken onvoldoende steun bieden voor de stelling van appellant dat het Uwv een begunstigend beleid heeft gevoerd met betrekking tot het meenemen van vakantiebonnen in de berekening van het dagloon. De Raad heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de wettelijke bepalingen omtrent het dagloon en de vakantietoeslag, en bevestigt dat vakantiebonnen niet tot het dagloon ingevolge de Ziektewet behoren, zoals ook door de rechtbank was vastgesteld. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de wet- en regelgeving rondom de Ziektewet en de interpretatie van het gelijkheidsbeginsel in dit kader.

Uitspraak

06/4334 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 juni 2006, 05/2878 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 14 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Koelewijn, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2007. Voor appellant is verschenen mr. L.M. Smallegange, kantoorgenoot van mr. Koelewijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 30 juni 2005 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 mei 2005, waarbij het Uwv het dagloon van de uitkering van appellant ingevolge de Ziektewet (ZW) heeft vastgesteld op een bedrag van € 87,74, in welk bedrag 8% vakantietoeslag is begrepen.
Van zijn werkgever ontving appellant zogenoemde vakantiebonnen. Appellant kan zich niet verenigen met het feit dat het Uwv bij de vaststelling van het dagloon hiermede geen rekening heeft gehouden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 30 juni 2005 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder, heeft zij het volgende overwogen:
“Ten eerste stelt de rechtbank vast dat op grond van de artikelen 1, eerste lid en derde lid, aanhef en sub e, en artikel 11, eerste lid, onder a, van de Dagloonregelen de vakantierechtwaarden (vakantiebonnen) niet tot het dagloon ingevolge de ZW behoren. Voorts stelt de rechtbank vast dat in het Bijzonder Dagloonbesluit Bouwnijverheid Ziektewet 1972 geen bepalingen zijn opgenomen over het al dan niet in aanmerking nemen van de vakantiewaarden (vakantiebonnen) bij de bepaling van het dagloon ingevolge de ZW. Toepasselijkheid van het Bijzonder Dagloonbesluit Bouwnijverheid betekent dus niet dat de waarde van de vakantierechten bij de bepaling van het ZW-dagloon van eiser in aanmerking moet worden genomen, nu dit besluit hierin niet voorziet.
De vraag of het Bijzonder Dagloonbesluit Bouwnijverheid in de situatie van eiser van toepassing is, kan dus onbeantwoord blijven.
Eiser heeft afschriften overgelegd van twee besluiten van verweerder uit 2001 en 2005 met daarin de mededeling dat het ZW-dagloon op grond van artikel 11 van de Dagloonregelen wordt verhoogd met vakantietoeslag met dien verstande dat indien het een percentage bedraagt, dit in het dagloon wordt opgenomen en indien het een vakantiewaarde betreft, deze als nevenverstrekking wordt vergoed.
(…..)
Uit het bepaalde in artikel 12, zevende lid, van de Dagloonregelen blijkt bovendien dat de (materiële) wetgever zich bewust is geweest van het verschil tussen het ZW-dagloon en het WW-dagloon en daarom in dit artikel een regeling heeft getroffen voor werknemers die zich vanuit de situatie van werkloosheid ziek melden. De rechtbank maakt hieruit op dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om de waarde van de vakantierechten of vakantiebonnen bij de vaststelling van het ZW-dagloon buiten beschouwing te laten, maar in een aantal gevallen bij het WW-dagloon wel in aanmerking te nemen.
Gelet op deze duidelijke keuze van de wetgever, ziet de rechtbank geen aanleiding om een wat onduidelijke zinsnede in een tweetal besluiten aldus uit te leggen dat verweerder desondanks, bovenwettelijk en onbevoegd, als vaste gedragslijn bij werknemers uit de bouw de waarde van vakantierechten of vakantiebonnen in de ZW-dagloon opneemt.
Voor zover eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft willen doen, wijst de rechtbank ook die stelling af. Uit de overgelegde besluiten blijkt immers niet dat het hier gaat om twee vergelijkbare situaties. Bovendien blijkt uit geen van beide besluiten dat de waarde van vakantierechten of vakantiebonnen is meegenomen in het dagloon ingevolge de ZW.”.
Hetgeen in hoger beroep door appellante is aangevoerd komt in hoofdzaak neer op een herhaling van de grieven die ook reeds in beroep bij de rechtbank zijn aangevoerd.
De Raad kan zich verenigen met de hiervoor aangehaalde overwegingen van de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de (overgelegde) stukken onvoldoende steun bieden aan de stelling van appellant dat het Uwv ten tijde hier in geding terzake het meenemen van de vakantiebonnen in de berekening van het dagloon van ZW-uitkeringen in afwijking van de geldende wet- en regelgeving begunstigend beleid heeft gevoerd. Hierin ligt besloten dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2007.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) D. Olthof.
EK