ECLI:NL:CRVB:2007:BB2363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/6380 ALGEM + 06/6380 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring en weigering uitstel van betaling in sociale verzekeringszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 september 2006, waarin het beroep van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellanten zijn hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor onbetaald gelaten premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten, verschuldigd door Coöperatieve Europool 98 U.A. tot een bedrag van € 334.281,12. De Raad heeft eerder uitspraak gedaan over deze aansprakelijkstellingen op 11 augustus 2005. Appellanten hebben tegen deze uitspraken beroep in cassatie ingesteld.

Namens appellanten heeft mr. P.J. Siekman, advocaat te Hoofddorp, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, maar partijen zijn niet verschenen tijdens de behandeling op 3 juli 2007. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak opgemerkt dat het besluit van 2 januari 2006, waarbij het verzoek om uitstel van betaling werd afgewezen, uitsluitend betrekking had op de weigering om appellant uitstel van betaling te verlenen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante niet-ontvankelijk, omdat zij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt.

De Raad bevestigt de conclusies van de rechtbank en stelt vast dat de stellingen in hoger beroep een herhaling zijn van hetgeen in beroep is aangevoerd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de aangevallen uitspraak. De uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, op 14 augustus 2007.

Uitspraak

06/6380 ALGEM
06/6381 ALGEM
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden wonende te [woonplaats], (hierna appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 september 2006, 06/1265 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
de Raad van bestuur van het Uivoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 14 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. P.J. Siekman, advocaat te Hoofddorp, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 3 juli 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Appellanten zijn hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gelaten premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten verschuldigd door Coöperatieve Europool 98 U.A. tot een bedrag van € 334.281,12. De Raad heeft met betrekking tot deze aansprakelijkstellingen op 11 augustus 2005 (apart) uitspraak gedaan. Appellanten hebben tegen deze uitspraken beroep in cassatie ingesteld.
Namens appellant is aan het Uwv verzocht om de betaling van het vorengenoemde verschuldigde bedrag uit te stellen tot dat de Hoge Raad op het beroep in cassatie heeft beslist.
Bij besluit van 2 januari 2006 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 oktober 2005, waarbij het verzoek om uitstel van betaling is afgewezen.
Namens appellanten is tegen het besluit van 2 januari 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij het besluit van 2 januari 2006 kan worden aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat het besluit van 2 januari 2006 uitsluitend betrekking heeft op de weigering om appellant uitstel van betaling te verlenen. Het beroep van appellant heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de beroepsgronden uitsluitend zijn gericht tegen het niet ter toetsing voorliggende besluit van het Uwv om appellant aansprakelijk te stellen voor eerder genoemde premieschuld. Volgens de rechtbank heeft appellant geen omstandigheden aangevoerd die in het kader van de beoordeling van het verzoek om uitstel van betaling van belang kunnen zijn, zodat het Uwv in redelijkheid heeft kunnen weigeren hem uitstel van betaling te verlenen.
In hoger beroep is de juistheid van de uitspraak van de rechtbank namens appellanten bestreden.
Voor een overzicht van de toepasselijke wet- en regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Het Besluit incasso en invordering van 18 april 2000 (Stcrt. 2000,81) is inmiddels ingetrokken, maar het daarin vastgelegde beleid wordt thans nog steeds door het Uwv gehanteerd.
De Raad kan zich volledig verenigen met de conclusies van de rechtbank en de overwegingen die haar tot die conclusies hebben geleid. Aangezien de stellingen in hoger beroep een herhaling zijn van hetgeen in beroep is aangevoerd, volstaat de Raad met te verwijzen naar die overwegingen en conclusies.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2007.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) D. Olthof.
EK