ECLI:NL:CRVB:2007:BB2348
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering herziening van besluit inzake recht op nabestaandenuitkering met verdergaande terugwerkende kracht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 april 2006, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had in 1999 een Anw-uitkering toegekend gekregen met terugwerkende kracht van één jaar, maar verzocht in 2005 om herziening van dit besluit om ook recht te krijgen op een uitkering over de periode van januari 1994 tot mei 1998. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die niet eerder naar voren waren gebracht. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij destijds niet op de hoogte was van zijn recht op een Anw-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld en op 2 augustus 2007 uitspraak gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht geen aanleiding had gezien om het besluit van 1999 te herzien. De Raad stelde vast dat appellant in zijn hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten had aangedragen die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan niet verplicht is om potentiële rechthebbenden te informeren over hun rechten en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het oorspronkelijke besluit.
De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier A. Kovács, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.