ECLI:NL:CRVB:2007:BB2345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6516 AKW + 06/1101 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag wegens niet voldaan onderhoudseis

In deze zaak heeft appellante, die kinderbijslag heeft aangevraagd voor haar kinderen Müge, Halil, Aysenur en Arcan, in hoger beroep geprocedeerd tegen de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De aanvraag voor kinderbijslag werd in eerste instantie geweigerd omdat de Svb van mening was dat appellante niet in belangrijke mate bijdroeg aan het onderhoud van haar kinderen, die in Turkije verbleven. De Svb had de weigering van de kinderbijslag in een eerdere beslissing op bezwaar bevestigd, waarbij werd gesteld dat de door appellante overgelegde betaalopdrachten en bankafschriften niet overeenkwamen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 2 augustus 2007 behandeld. Tijdens de zitting is appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. T. Çatak, en een contactpersoon, M. Solmaz. De Svb werd vertegenwoordigd door mr. A. Marijnissen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen betaalbewijzen heeft overgelegd voor de in geschil zijnde kwartalen en dat het aanbod om deze alsnog in te dienen te laat kwam. De Raad oordeelde dat appellante niet op een eenvoudige wijze kon aantonen dat zij in belangrijke mate bijdroeg aan het onderhoud van haar kinderen.

De Raad verklaarde het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk met betrekking tot het eerdere besluit van de Svb, omdat dit besluit inmiddels was vervangen door een nieuw besluit dat kinderbijslag voor een latere periode toekende. Het beroep tegen het nieuwe besluit werd ongegrond verklaard. De Svb werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 644,-, en moest ook het griffierecht van € 140,- vergoeden. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier A. Kovács.

Uitspraak

05/6516 AKW
06/1101 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 september 2005, 04/2190 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 2 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T. Çatak, advocaat te Vlijmen, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Voorts heeft de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar van 15 februari 2006 aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2007. Namens appellante is verschenen mr. T. Çatak en contactpersoon M. Solmaz. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
II. OVERWEGINGEN
Appellante heeft in december 2002 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor haar kinderen Müge, Halil, Aysenur en Arcan, die in Turkije verblijven bij hun tante S. Solmaz.
Bij besluit van 1 december 2003 heeft de Svb appellante kinderbijslag ten behoeve van Müge, Halil, Aysenur en Arcan met ingang van het vierde kwartaal van 2001 geweigerd onder overweging dat deze kinderen niet in belangrijke mate door appellante worden onderhouden. Bij beslissing op bezwaar van 12 oktober 2004 (hierna: besluit 1) heeft de Svb zijn besluit van 1 december 2003 gehandhaafd en heeft daartoe overwogen dat de rekeningnummers van de door appellante overgelegde betaalopdrachten en bankafschriften niet met elkaar overeenstemmen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen besluit 1 ongegrond verklaard.
De Raad overweegt het volgende.
Naar aanleiding van door appellante in hoger beroep ingebrachte verklaringen met betrekking tot voornoemde rekeningnummers heeft de Svb bij besluit van 15 februari 2006 (hierna: besluit 2) alsnog kinderbijslag ten behoeve van alle kinderen toegekend over het vierde kwartaal van 2002 tot en met het derde kwartaal van 2003. Voor de periode voorafgaand aan het vierde kwartaal van 2002 is de weigering van kinderbijslag gehandhaafd. Nu besluit 2 niet geheel aan appellantes beroep tegemoet komt, wordt dit beroep ingevolge artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen besluit 2.
Aangezien besluit 2 in de plaats is gekomen van besluit 1, is in beginsel het belang van appellante bij de beoordeling van besluit 1 komen te vervallen. In aanmerking nemende dat appellante in deze procedure geen schadevergoeding heeft gevorderd en dat de Raad ook anderszins niet is gebleken van een resterend belang bij de beoordeling van besluit 1, dient het hoger beroep met betrekking tot dit besluit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Tussen partijen is in hoger beroep nog in geschil of appellante over het vierde kwartaal van 2001 tot en met het derde kwartaal van 2002 in belangrijke mate heeft bijgedragen in het onderhoud van Müge, Halil, Aysenur en Arcan. Volgens vaste jurisprudentie dient de verzekerde op voor de Svb eenvoudig te controleren wijze aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij aan de onderhoudseis heeft voldaan.
Appellante is hierin ook naar het oordeel van de Raad niet geslaagd.
Appellante heeft ten aanzien van de in geschil zijnde kwartalen geen betaalbewijzen overgelegd. Aan het aanbod zoals dat ter zitting namens appellante naar voren is gebracht om de betaalbewijzen alsnog in geding te brengen gaat de Raad voorbij nu dit tardief is.
Ook naar het oordeel van de Raad is niet op eenvoudige te controleren wijze aangetoond dat appellante in belangrijke mate in het onderhoud van haar kinderen heeft bijgedragen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat aan appellante terecht kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2001 tot en met het derde kwartaal van 2002 is geweigerd. Het beroep tegen besluit 2 dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb de Svb te veroordelen in de kosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep dat appellante geacht wordt te hebben ingesteld tegen besluit 2 ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellante het betaalde griffierecht van totaal € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A. Kovács.
EK3107