[appellant], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 maart 2006, 05/2678 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: college)
Datum uitspraak: 9 augustus 2007
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens het college is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 juli 2007, waar namens appellant zijn verschenen mr. P.F. Adolf, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en I.J. Engelse-Stecher, echtgenote van appellant. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. de Vlaam, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zijn werkzaamheden als seniormedewerker semi-dynamisch archief bij de Facilitaire Dienst van de gemeente Haarlem op 27 mei 2002 gestaakt wegens ziekte. Met ingang van 26 mei 2003 is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In de brief van 10 oktober 2003, waarbij het college van deze toekenning op de hoogte is gesteld, is tevens meegedeeld dat de arts en arbeidskundige van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) appellant in staat achten om in totaal 10 uur per week gedurende 2 uur per dag ander gangbaar werk te verrichten, waarbij rekening moet worden gehouden met regel-mogelijkheden in het werk en waarbij geen sprake moet zijn van veelvuldige deadlines, productiepieken of hoog handelingstempo.
1.2. Op 24 oktober 2003 heeft het college aan appellant voor 10 uur per week (2 uur per dag, 5 dagen per week) microfilmwerkzaamheden aangeboden. Dit aanbod is namens appellant bij brief van 29 oktober 2003 afgewezen.
1.3. Bij brief van 13 november 2003 heeft het college appellant in kennis gesteld van het voornemen hem met ingang van 1 juni 2004 eervol ontslag te verlenen in verband met blijvende arbeidsongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking als seniormede-werker semi-dynamisch archief. Op 13 mei 2004 heeft het UWV beslist dat de WAO-uitkering van appellant bij ongewijzigde situatie tot 26 mei 2008 zal worden berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In een zogenoemd functie-ongeschiktheidsadvies van diezelfde datum is aangegeven dat appellant op de voor-genomen ontslagdatum 2 jaar ongeschikt is voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte of gebrek en dat hij dat naar verwachting 6 maanden na die datum ook nog zal zijn. Het college heeft aan appellant bij besluit van 17 mei 2004 met ingang van 27 mei 2004 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:5 van het Ambtenarenreglement 1995 van de gemeente Haarlem (hierna: AR). Dit ontslag is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van het college van 26 april 2005.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het namens appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hierbij is, kort samengevat, overwogen dat het college onder de gegeven omstandigheden voldoende tijdig en zorgvuldig die maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs nodig waren om appellant te laten re-integreren en daarmee redelijker-wijs heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 8:5, tweede lid, in samenhang met artikel 7:9 van het AR. Naar het oordeel van de rechtbank was aan alle voorwaarden voldaan om aan appellant ontslag wegens arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 8:5, eerste lid, van het AR te verlenen.
3. Namens appellant is aangevoerd dat het re-integratieproces ernstige tekortkomingen heeft vertoond en dat aan hem onvoldoende de kans is geboden weer werkzaamheden te gaan verrichten. Er is hem slechts één aanbod gedaan, welk aanbod niet passend was vanwege de afstand tussen zijn toenmalige woonplaats Dronten en Haarlem. Zijn aanbod om deze werkzaamheden thuis te verrichten is afgeslagen. Dat aan hem een arbeidsonge-schiktheidsuitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid is toegekend betekent niet dat er geen herplaatsinspanningen moeten worden verricht, ook buiten de gemeente Haarlem. Voorts is aangevoerd dat, gezien de reorganisatie die tijdens de ziekteperiode van appellant plaatsvond en waarbij zijn functie is opgeheven, aan hem ontslag wegens reorganisatie en niet wegens ziekte had moeten worden verleend.
4. Het college heeft in verweer aangevoerd dat de bedrijfsarts zich in zeer voorzichtige bewoordingen heeft uitgelaten over de mogelijkheden tot re-integratie van appellant en dat appellant zelf veelal meldde te ziek te zijn om contact met de gemeente te onder-houden. Het aanbod van appellant om de aangeboden werkzaamheden thuis te verrichten was gelet op de aard van de werkzaamheden niet realistisch. De combinatie van medische en sociale beperkingen en de afstand woon-werkverkeer maakt het praktisch gezien onmogelijk om passend dan wel gangbaar werk aan te bieden. Reorganisatieontslag komt volgens het college bij de gemeente Haarlem vrijwel niet voor omdat een stringent herplaatsingsbeleid wordt gehanteerd en is hier ook niet aan de orde.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. In dit geding zijn van belang de volgende bepalingen van het AR, zoals deze luidden (voor zover van belang) ten tijde in geding:
artikel 7:9:
1. Het college is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.
2. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen de openbare dienst van de gemeente geen passende arbeid voorhanden is, bevordert het college de inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de openbare dienst van de gemeente.
en
artikel 8:5:
1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de betrekking.
2. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid mag slechts plaatsvinden indien:
a er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden;
b herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van 6 maanden na de in onderdeel a genoemde periode van 24 maanden is te verwachten;
c het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente passende arbeid op te dragen, als bedoeld in artikel 7:9.
5.2. De Raad stelt met de rechtbank vast dat, gezien de inhoud van het op 13 mei 2004 door het UWV aan het college uitgebrachte advies, aan de voorwaarden voor ontslag die zijn gesteld in artikel 8:5, tweede lid, onder a en b, van het AR is voldaan.
5.3. Ten aanzien van de wijze waarop het college heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het onder c van het tweede lid van artikel 8:5 voorgeschreven onderzoek en artikel 7:9 van het AR, overweegt de Raad als volgt.
5.4. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (CRvB 25 februari 2004, LJN AO4714) dienen bepalingen als artikel 8:5, tweede lid, onder c, van het AR betreffende herplaatsingsonderzoek door het betrokken bestuursorgaan nauwgezet in acht te worden genomen. Van het uitvoeren van een herplaatsingsonderzoek kan slechts worden afgezien als het verrichten van arbeid wegens de gezondheid van betrokkene als louter hypothetisch moet worden beschouwd. Een aan betrokkene verleende WAO-uitkering behoeft niet te betekenen dat hij tot geen enkele arbeid meer in staat is.
5.5. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college, gezien de beperkte mogelijkheden die er waren om appellant te re-integreren, voldoende inspanningen heeft gepleegd om appellant binnen de gemeente Haarlem te herplaatsen. Appellant kan niet worden gevolgd in zijn grief dat eerder dan na ontvangst van de onder 1.1. genoemde brief van het UWV van 10 oktober 2003 van het college verwacht mocht worden aan appellant aan zijn medische beperkingen aangepaste arbeid aan te bieden. De Raad neemt over hetgeen de rechtbank in dat kader heeft overwogen. Het onder 1.2. genoemde aanbod voor microfilmwerkzaamheden betrof echter ook naar het oordeel van het college bij nader inzien geen passende arbeid, daar appellant op medische gronden niet in staat was dagelijks te reizen tussen zijn woonplaats Dronten en Haarlem. De Raad acht het, gezien de aard van de werkzaamheden, redelijkerwijs niet van het college te vergen dat appellant in staat zou worden gesteld de desbetreffende werkzaamheden thuis of in de buurt van zijn woonplaats te verrichten. De Raad volgt de rechtbank dan ook niet in het oordeel dat het college na appellants weigering deze arbeid te verrichten niet meer verplicht was nadere herplaatsingsactiviteiten te verrichten.
5.6. Nu geen passende arbeid binnen de gemeente Haarlem voorhanden was en geen sprake was van louter hypothetische mogelijkheden voor het verrichten van arbeid, had het college echter nog invulling moeten geven aan de verplichting op grond van artikel 7:9, tweede lid, van het AR en moeten bevorderen dat appellant zou worden ingeschakeld bij passende arbeid buiten de openbare dienst van de gemeente. In een brief van
18 september 2003 aan appellant is door het hoofd Personeel en Organisatie ook aangegeven dat inschakeling van een re-integratiebedrijf in (de omgeving van) Dronten alsdan tot de mogelijkheden behoorde en dat er kon worden gezocht naar mogelijkheden in de omgeving van de woonplaats. In weerwil van deze toezegging is er echter geen enkele actie ten behoeve van externe inschakeling in het arbeidsproces ondernomen.
5.7. Gezien hetgeen onder 5.6. is overwogen, is de Raad van oordeel dat het college niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ingevolge artikel 7:9, tweede lid, van het AR, zodat het college geen toepassing kon geven aan artikel 8:5, eerste lid, van het AR. Om die reden komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Nu dit gebrek niet in bezwaar kan worden hersteld, kan ook het primaire besluit van 17 mei 2004 niet in stand blijven. Ook de aangevallen uitspraak, waarbij die besluiten in stand zijn gelaten, dient te worden vernietigd. De Raad merkt hierbij op dat de onderhavige uitspraak van de Raad niet meebrengt dat een nieuwe termijn van 24 maanden in de zin van artikel 8:5, sub a, van het AR aanvangt.
6. De Raad overweegt ten slotte nog dat de grief van appellant dat aan hem ontslag wegens reorganisatie had moeten worden verleend, op de grond dat zijn functie tijdens zijn ziekteperiode is opgeheven, geen doel treft. Het college heeft terecht aangevoerd dat een reorganisatieontslag hier niet aan de orde is.
7. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding het college op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden in beroep begroot op € 644,- en in hoger beroep op € 644,- wegens kosten van rechtsbijstand, derhalve in totaal € 1.288,-.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 26 april 2005 en herroept het primaire besluit van 17 mei 2004;
Veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal
€ 1.288,-, te betalen door de gemeente Haarlem;
Bepaalt dat de gemeente Haarlem aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 349,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2007.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.