ECLI:NL:CRVB:2007:BB1380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- M.R. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en de geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 juni 2005, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellante, die sinds 14 augustus 1995 ziek is, ontving een WAO-uitkering die in 2001 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 2003, waarbij haar medische voorgeschiedenis werd onderzocht, concludeerde de verzekeringsarts dat er beperkingen waren ten aanzien van concentratie en het gebruik van haar handen. De bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige hebben de geschiktheid van de door het Uwv geselecteerde functies beoordeeld, maar appellante was het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 7 augustus 2007 geoordeeld dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De Raad heeft vastgesteld dat de beperking in concentratie en de vereisten van de functies productiemedewerker industrie en telefonist niet goed op elkaar aansluiten. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij ook aandacht moet worden besteed aan mogelijke schadevergoeding. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 966,- bedragen, en moet het Uwv het betaalde griffierecht van € 140,- vergoeden.