ECLI:NL:CRVB:2007:BB0857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2971 AWBZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van AWBZ-VV en materiële connexiteit

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) was opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat hij financiële middelen nodig heeft om zijn zorgverleners te betalen. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 16 juli 2007 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 4 juli 2007 is verzoeker verschenen, terwijl CIZ werd vertegenwoordigd door mr. L.M.R. Kater en mr. E.J.M. Raaijmakers.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, het verzoek om voorlopige voorziening moet ook voldoen aan het connexiteitsvereiste, wat betekent dat het verzoek betrekking moet hebben op het in de hoofdzaak bestreden besluit. In dit geval heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat het niet betrekking had op het besluit van CIZ, maar op een nog te nemen besluit van het Zorgkantoor.

De voorzieningenrechter heeft verder opgemerkt dat verzoeker een formele aanvraag om toekenning en uitbetaling van een persoonsgebonden budget moet indienen bij het Zorgkantoor. Indien verzoeker zich met het besluit van het Zorgkantoor niet kan verenigen, kan hij bezwaar maken en een nieuw verzoek om voorlopige voorziening indienen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier R.L. Rijnen en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

07/2971 AWBZ-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 september 2006, 06/87 en 06/150 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, als rechtsopvolgster van het Regionaal Indicatie Orgaan Noord-Limburg, gevestigd te Driebergen (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 16 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2007. Verzoeker is verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en mr. E.J.M. Raaijmakers, beiden werkzaam bij CIZ.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2. Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
2.1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank CIZ opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en overwogen dat er geen aanleiding is om CIZ - met toepassing van artikel 8:73 van de Awb - te veroordelen tot schadevergoeding omdat verzoeker de aard en de omvang van de gestelde schade onvoldoende heeft aangetoond. Het hoger beroep van verzoeker heeft betrekking op de schadevergoeding.
2.3. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft CIZ bij besluit van 19 december 2006 verzoeker geïndiceerd voor zorg in de vorm van ondersteunende begeleiding, klasse 4, voor de periode van 19 oktober 2004 tot 15 oktober 2009 en activerende begeleiding, klasse 2, voor de periode van 19 december 2006 tot 19 december 2007.
2.4. Na de ontvangst van het besluit van 19 december 2006 heeft verzoeker zich gewend tot het Zorgkantoor Noord en Midden Limburg (hierna: Zorgkantoor) met het verzoek om toekenning en uitbetaling van een persoonsgebonden budget op basis van de door CIZ gestelde indicatie. Ter zitting van de voorzieningenrechter van de Raad heeft verzoeker verklaard dat, ondanks herhaalde telefonische en schriftelijke contacten met het Zorgkantoor, nog steeds geen toekenning en uitbetaling van een persoonsgebonden budget heeft plaatsgevonden.
2.5. Het door verzoeker tegen het besluit van 19 december 2006 ingestelde beroep, dat betrekking heeft op een aantal naar de mening van verzoeker onjuiste passages in dat besluit en op de kwestie van het niet toekennen en uitbetalen door het Zorgkantoor van een persoonsgebonden budget, is door de rechtbank - gelet op de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Awb - doorgezonden aan de Raad.
2.6. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat verzoeker op korte termijn de beschikking krijgt over de financiële middelen die nodig zijn om zijn hulpverleners te kunnen betalen. Verzoeker ontvangt slechts een arbeidsongeschiktheidsuitkering en is niet in staat de zorg zelf te bekostigen.
3.1.1. Zoals de voorzieningenrechter van de Raad al eerder heeft overwogen (onder andere in de uitspraak van 24 augustus 2004, LJN: AR4450), vloeit uit de functie van het in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb besloten liggende connexiteitsvereiste voort, dat daaraan niet alleen in formele maar ook in materiële zin dient te worden voldaan. Dat wil zeggen dat de gevorderde voorlopige voorziening betrekking moet hebben op het - connexe - in de hoofdzaak bestreden besluit (respectievelijk, in voorkomende gevallen, op het daaraan voorafgegane primaire besluit).
3.1.2. Daarvan is in dit geval geen sprake. Gelet op de systematiek van de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften kan het verzoek om voorlopige voorziening slechts betrekking hebben op een, kennelijk nog te nemen, besluit van het Zorgkantoor. Het is immers het Zorgkantoor, en niet CIZ, dat bevoegd is om op basis van de gestelde indicatie over te gaan tot toekenning en uitbetaling van een persoonsgebonden budget.
Dit betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening geen betrekking heeft op het, door CIZ genomen, besluit van 19 december 2006.
3.1.3. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.2. Voor vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht en voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
3.3. Voor de goede orde wijst de voorzieningenrechter er nog op dat verzoeker, zoals ter zitting ook aan hem is voorgehouden, thans een formele aanvraag om toekenning en uitbetaling van een persoonsgebonden budget dient te richten aan het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor dient daarop, met voortvarendheid, te beslissen (in de vorm van een besluit). Indien verzoeker zich met dat besluit niet kan verenigen, kan hij bezwaar maken bij het Zorgkantoor en een verzoek om voorlopige voorziening indienen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond.
3.4. Voorts geeft de voorzieningenrechter CIZ in overweging een afschrift van deze uitspraak te doen toekomen aan het Zorgkantoor.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R.L. Rijnen.
BKH 130707