ECLI:NL:CRVB:2007:BB0610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-7286 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding voor het indienen van gronden bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellant, wonende in Israël, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 28 september 2006 was genomen. Dit besluit betrof de afwijzing van een aanvraag van appellant om vergoeding van fysiotherapie kosten op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerster verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat appellant niet tijdig de gronden van zijn bezwaar had ingediend. Verweerster had appellant herhaaldelijk de gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen, maar dit was niet gebeurd binnen de gestelde termijnen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 juli 2007 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 31 mei 2007 was appellant niet verschenen, terwijl verweerster vertegenwoordigd was door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad overwoog dat het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard op grond van artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat een bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar bevat. De Raad concludeerde dat verweerster in redelijkheid gebruik had mogen maken van haar bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien appellant niet had voldaan aan de gestelde termijn en geen verzoek om uitstel had ingediend.

De Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor vernietiging van het bestreden besluit en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens was er geen aanleiding om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.R. Geerling-Brouwer als voorzitter, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

06/7286 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], Israël (hierna: appellant)
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 12 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 28 september 2006, kenmerk JZ/E70/2006, ten aanzien van hem genomen besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2007. Daar is appellant niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft verweerster afwijzend beslist op een door appellant in maart 2005 gedane aanvraag om op grond van artikel 20 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 in aanmerking te worden gebracht voor een vergoeding van de kosten verbonden aan fysiotherapie.
Tegen dat besluit heeft appellant bij schrijven van 28 november 2005 bezwaar gemaakt. Wegens het ontbreken van de gronden waarop het bezwaar berust, heeft verweerster appellant in de gelegenheid gesteld dat verzuim te herstellen, laatstelijk bij aangetekend schrijven van 18 augustus 2006, waarbij appellant voor de laatste maal de gelegenheid is gegeven de gronden van het bezwaar in te dienen. In dat schrijven is vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het verzuim niet binnen twee weken na verzending van dat schrijven is hersteld.
Bij het bestreden besluit heeft verweerster vervolgens het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat, wegens het ontbreken van een motivering van het bezwaar, niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 14 september 2006, via het Nederlands Informatie Kantoor (NIK) te Jeruzalem bij verweerster ingekomen op 16 oktober 2006, heeft appellant alsnog de gronden van het bezwaar ingediend.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door appellant in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
De Raad overweegt als volgt.
In artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat het bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar bevat.
In artikel 6:6 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of enig ander bij de Wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
In hetgeen door appellant in beroep is aangevoerd ziet de Raad geen omstandigheden naar voren komen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verweerster in redelijkheid niet van de haar in artikel 6:6 van de Awb gegeven bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren gebruik had mogen maken. Hiertoe overweegt de Raad dat appellant door verweerster in de brief van 18 augustus 2006 duidelijk is gewezen op de gevolgen indien de gronden van het bezwaar niet binnen de in die brief gestelde termijn zijn ingediend. Indien appellant, zoals in beroep gesteld, niet bij machte was aan de gestelde termijn te voldoen, had het op zijn weg gelegen zich voor hulp tot een derde te wenden teneinde de gronden tijdig namens hem in te dienen dan wel een nader verzoek om uitstel in te dienen.
Voorzover appellant heeft gewezen op de telefonische contacten met het NIK overweegt de Raad dat niet is gebleken noch door appellant is gesteld dat tijdens deze gesprekken uitstel is verzocht dan wel toezeggingen van de zijde van het NIK zijn gedaan. De enkele omstandigheid dat het NIK bij de uitvoering van de Wet in Israël een bijzondere positie inneemt, maakt dat naar het oordeel van de Raad niet anders.
Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en P.J. Stolk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2007.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
15.06