ECLI:NL:CRVB:2007:BB0604
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.R. Geerling-Brouwer
- G.L.M.J. Stevens
- P.J. Stolk
- Rechtspraak.nl
Toekenning van periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft appellante, weduwe van betrokkene, beroep ingesteld tegen het besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat haar aanvraag voor een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 heeft afgewezen. De aanvraag was ingediend in oktober 2005, maar de verweerster heeft in haar besluit van 8 december 2006 geoordeeld dat niet is aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan. Dit besluit is in beroep aan de orde gekomen op 31 mei 2007, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.C.M. van Berkel.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 12 juli 2007 vastgesteld dat de eerdere afwijzing van de aanvraag door de Uitkeringsraad, die al in 1981 had geoordeeld dat betrokkene niet vervolgd was, in stand kan blijven. De Raad overweegt dat er geen nieuwe gegevens of gewijzigde inzichten zijn die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De Raad concludeert dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en verklaart het beroep ongegrond. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten, zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak benadrukt dat de verweerster in beginsel mag uitgaan van de juistheid van eerdere rechtsoordelen, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die dit in een nieuw licht plaatsen. In dit geval is niet aangetoond dat betrokkene vrijheidsberoving heeft ondergaan in de zin van de Wet, en een relatief kort verblijf in het PDL Amersfoort wordt niet als zodanig beschouwd. De Raad concludeert dat verweerster niet verplicht is om opnieuw een uitputtend onderzoek in te stellen zonder door de belanghebbende aangedragen aanknopingspunten.